ECLI:NL:RBROT:2022:10610

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
C/10/633766 / FA RK 22-1129
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling grootouders en de beoordeling van nauwe persoonlijke betrekking in het kader van omgangsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan over een verzoek van grootouders om een omgangsregeling met hun kleinkinderen vast te stellen. De grootouders, vertegenwoordigd door hun advocaat, hebben verzocht om een regeling waarbij de minderjarigen gedurende bepaalde periodes bij hen kunnen verblijven. De vader van de kinderen, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van de minderjarigen op 5 februari 2021 is overleden en dat de grootouders een nauwe persoonlijke betrekking met de minderjarigen claimen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de grootouders beoordeeld aan de hand van de nationale rechtspraak en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Volgens de nationale rechtspraak zijn grootouders slechts ontvankelijk in hun verzoek als er meer is dan een gebruikelijk contact met de kleinkinderen. Het EHRM legt echter een minder hoge lat en erkent dat een normale familieband voldoende kan zijn voor het recht op omgang. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er in dit geval sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de minderjarigen, maar heeft het verzoek afgewezen. Dit was gebaseerd op de ernstig verstoorde relatie tussen de vader en de grootouders, wat een onbelaste omgang met de kleinkinderen op dat moment in de weg stond. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarigen is om eerst de conflicten tussen de partijen op te lossen voordat er een omgangsregeling kan worden vastgesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/633766 / FA RK 22-1129
Beschikking van 24 oktober 2022 betreffende de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam grootvader], hierna: de grootvader,
wonende te [woonplaats 1] , en
[naam grootmoeder], hierna: de grootmoeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna samen te noemen: de grootouders,
advocaat mr. B. Anik te Arnhem,
t e g e n
[naam vader], hierna: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. E.A. Hoogendijk te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de grootouders, ingekomen op 17 februari 2022;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vader, ingekomen op 7 september 2022;
  • de berichten met bijlagen van de grootouders van 8 september 2022 en 9 september 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 september 2022. Daarbij zijn verschenen:
  • de grootouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

2..De vaststaande feiten

2.1.
[naam moeder] ,hierna: de moeder, is de dochter van de grootouders en was gehuwd met de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarigen:
[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2016 te [geboorteplaats] ;
[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2017 te [geboorteplaats] ;
[naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2019 te [geboorteplaats] .
2.3.
De moeder van de minderjarigen is op 5 februari 2021 overleden.
2.4.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de vader uitgeoefend.

3..De beoordeling

3.1.
Rechtsmacht
3.1.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van de Brussel II-bis bevoegd te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
3.2.
Omgangsregeling
3.2.1.
De grootouders verzoeken een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) vast te stellen, inhoudende dat de minderjarigen:
  • gedurende de eerste vier weken wekelijks bij de grootouders verblijven op zaterdag of zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur;
  • gedurende de tweede maand wekelijks bij de grootouders verblijven van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur;
  • vervolgens een keer in de 14 dagen van vrijdag na school tot zondagavond 17:00 uur en de helft van alle schoolvakanties en feestdagen bij de grootouders verblijven;
  • grootouders wensen tevens omgang met de minderjarigen op hun verjaardagen.
3.2.2.
De vader voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Uitgangspunt van artikel 1:377a BW is dat een kind recht heeft op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Ontvankelijkheid van de grootouders
3.2.4.
De rechtbank moet vaststellen of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en de minderjarigen. Volgens de huidige nationale rechtspraak zijn grootouders slechts ontvankelijk in hun verzoek als – kort samengevat – er méér is dan een gebruikelijk contact met de kleinkinderen. Er moet sprake zijn van een bijzondere band tussen de grootouders en het kleinkind om te kunnen spreken van ‘Family life’ in de zin van artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: EVRM). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) legt de lat minder hoog dan de Nederlandse rechter. Volgens het EHRM is een voldoende hechte (normale) familieband tussen grootouders en kind voldoende om ‘family life’ aan te nemen. Dat recht op ‘family life’ omvat het recht van grootouders om een normale grootouder-kleinkind relatie te onderhouden waarbij het wel in eerste instantie aan de ouders is om te bepalen of er omgang tussen grootouders en kleinkinderen plaats vindt (EHRM 25 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013 (Kruškić/Kroatië)).
3.2.5.
Als de rechtbank de huidige nationale jurisprudentie zou volgen, dan zouden grootouders die een gewone grootouder-kleinkind relatie hebben, geen toegang hebben tot de rechtbank om omgang te vragen. Zij kunnen dan immers geen bijkomende omstandigheden naar voren brengen waaruit blijkt dat sprake is van méér dan de gebruikelijke contacten tussen grootouders en het kleinkind. De rechtbank vindt dat ongewenst en ook in strijd met de (hogere) rechtspraak van het EHRM en zal dan ook aan de hand van het hiervoor genoemde criterium van het EHRM toetsen of sprake is van ‘family life’ tussen de grootouders en de minderjarigen.
3.2.6.
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking (family life) tussen de grootouders en de minderjarigen. Volgens de vader waren de contacten tussen de grootouders en de minderjarigen niet anders (of meer) dan de normale, in het dagelijks verkeer plaatsvindende contacten tussen grootouders en minderjarigen. Bovendien is gebleken dat dit contact is geïntensiveerd in de periode dat de moeder ziek werd en, samen met de minderjarigen, bij grootmoeder verbleef. De vader zegt over die periode dat de grootouders betrokken waren bij de opvoeding en verzorging van de minderjarigen. Ook in de periode na het overlijden van de vrouw heeft de vader meegewerkt aan omgangsmomenten tussen de minderjarigen en de grootouders. Anders dan de vader is de rechtbank dan ook van oordeel dat de frequentie en duur van de contacten in het licht van de jurisprudentie van het EHRM voldoende zijn om een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. De grootouders zijn dan ook ontvankelijk.
Inhoudelijk
3.2.7.
Omdat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking ontstaat er recht op omgang met de minderjarigen. Dit recht kan slechts worden ontzegd als sprake is van een van de hiervoor genoemde ontzegginsgronden. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de relatie tussen partijen ernstig is verstoord en er onderling grote spanningen zijn. Er zijn verschillende incidenten geweest tussen de vader en de familie van de vrouw. De vader heeft aangifte gedaan tegen de grootvader en diens zoon (de broer van moeder) omdat zij vader meerdere malen met een hamer tegen zijn hoofd en lichaam zouden hebben geslagen. Partijen zijn nog in afwachting van de strafzaak. Vanuit de kant van de familie van de vrouw zouden tevens aangiften zijn gedaan tegen de vader. Daarnaast is de vader bedreigd door de familie van de vrouw. Deze bedreigingen hebben ertoe geleid dat de vader en de minderjarigen niet op de uitvaart van de vrouw aanwezig zijn geweest. Door deze ernstig verstoorde relatie bestaat er op dit moment geen ruimte bij de vader voor contact met de grootouders. Zonder draagvlak bij de vader voor het contact is onbelaste omgang met de grootouders voor de minderjarigen in dit geval niet goed mogelijk. De minderjarigen zijn nog erg jong en hebben vanwege het overlijden van hun moeder een heftige periode achter de rug. Op dit moment is hun vader de belangrijkste persoon in hun leven. De spanningen en conflicten tussen hun vader en grootouders zullen voor de minderjarigen voelbaar zijn. Dat is niet in hun belang. Zij zijn op dit moment juist gebaat bij veiligheid. Dat betekent dat het conflict tussen vader en grootouders (en de rest van de familie van de vrouw) eerst uit de weg moet, zodat het contact met de grootouders onbelast kan zijn. Hoewel in het algemeen contact tussen grootouders en minderjarigen in het belang is van de minderjarigen oordeelt de rechtbank dat een omgangsregeling met de grootouders op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. De rechtbank zal het verzoek van de grootouders dan ook afwijzen.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek van de grootouders af;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.Y.A. van Meersbergen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M.P.H. van den Boomen op 24 oktober 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.