ECLI:NL:RBROT:2022:10605
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking standplaatsvergunning en ontvankelijkheid bezwaar
In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen een voornemen van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om zijn standplaatsvergunning in te trekken. De vergunning betrof het verkopen van eten en drinken op een specifieke locatie in Rotterdam. Op 28 januari 2022 werd het voornemen tot intrekking aan eiser kenbaar gemaakt, met als reden dat hij zijn standplaats niet had ingenomen. Vervolgens werd op 24 maart 2022 de standplaatsvergunning daadwerkelijk ingetrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het zich richtte tegen een voornemen en niet tegen een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft hierop beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het kennelijk ongegrond is. De rechtbank heeft zich gebaseerd op artikel 8:54 van de Awb, dat het mogelijk maakt om zonder zitting uitspraak te doen. De rechtbank oordeelt dat het college terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaar zich richtte tegen een voornemen en niet tegen een definitief besluit. Bovendien heeft het college in het besluit van 24 maart 2022 reeds inhoudelijk gereageerd op de bezwaren van eiser, die als zienswijze zijn meegenomen in de besluitvorming.
De rechtbank heeft daarom het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 december 2022.