ECLI:NL:RBROT:2022:1059
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis in strafzaak wegens wederrechtelijk binnendringen op besloten haventerrein
Op 14 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op een besloten haventerrein in Rotterdam bevond zonder duidelijke reden. De verdachte, die momenteel gedetineerd is in de PI Rotterdam, heeft geen verifieerbare verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid op het terrein van containerterminal CCIS. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en de verklaringen van de officier van justitie en de advocaat, maar de verdachte was niet aanwezig vanwege Covid-maatregelen.
De advocaat heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen, maar de rechtbank oordeelt dat de verdenking en de ernstige bezwaren tegen de verdachte nog steeds bestaan. De camerabeelden tonen aan dat de verdachte en zijn medeverdachte over het hek zijn geklommen en zich op het terrein hebben begeven, wat de verdenking van criminele activiteiten versterkt. Bovendien is er geen bewijs dat de verdachte over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt, wat het risico op onttrekking aan de rechtsgang vergroot.
De rechtbank wijst op de recente toename van wederrechtelijke binnendringingen op haventerreinen in Rotterdam, waarbij vaak waardevolle goederen of verdovende middelen worden gestolen. De verdachte wekt door zijn gedrag de verdenking dat hij betrokken is bij dergelijke criminele activiteiten. De rechtbank concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet opwegen tegen het maatschappelijk belang van het handhaven van de voorlopige hechtenis. Daarom worden de verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.