ECLI:NL:RBROT:2022:1059

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
10-013194-22.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing of schorsing van voorlopige hechtenis in strafzaak wegens wederrechtelijk binnendringen op besloten haventerrein

Op 14 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op een besloten haventerrein in Rotterdam bevond zonder duidelijke reden. De verdachte, die momenteel gedetineerd is in de PI Rotterdam, heeft geen verifieerbare verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid op het terrein van containerterminal CCIS. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en de verklaringen van de officier van justitie en de advocaat, maar de verdachte was niet aanwezig vanwege Covid-maatregelen.

De advocaat heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen, maar de rechtbank oordeelt dat de verdenking en de ernstige bezwaren tegen de verdachte nog steeds bestaan. De camerabeelden tonen aan dat de verdachte en zijn medeverdachte over het hek zijn geklommen en zich op het terrein hebben begeven, wat de verdenking van criminele activiteiten versterkt. Bovendien is er geen bewijs dat de verdachte over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt, wat het risico op onttrekking aan de rechtsgang vergroot.

De rechtbank wijst op de recente toename van wederrechtelijke binnendringingen op haventerreinen in Rotterdam, waarbij vaak waardevolle goederen of verdovende middelen worden gestolen. De verdachte wekt door zijn gedrag de verdenking dat hij betrokken is bij dergelijke criminele activiteiten. De rechtbank concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet opwegen tegen het maatschappelijk belang van het handhaven van de voorlopige hechtenis. Daarom worden de verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team straf 3
AFWIJZING VERZOEK OPHEFFING / SCHORSING VOORLOPIGE HECHTENIS
Parketnummer: 10-013194-22.
Beslissing in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
thans gedetineerd in de PI Rotterdam, locatie De Schie.
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft ter gelegenheid van het onderzoek in de onderhavige strafzaak kennisgenomen van het strafdossier en heeft ter openbare terechtzitting van 14 februari 2022 de officier van justitie en de advocaat gehoord. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen in verband met Covid-maatregelen in de penitentiaire inrichting.
De advocaat van verdachte heeft verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, dan wel de voorlopige hechtenis te schorsen.
De rechtbank is van oordeel, dat de verdenking, ernstige bezwaren en gronden, die tot het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid, ook thans nog bestaan.
Er zijn ernstige bezwaren, gelet op de camerabeelden en de plaats waar de verdachte en zijn medeverdachte zijn aangetroffen. Het betreft het terrein van containerterminal CCIS, gelegen aan de werkhaven. Uit de camerabeelden lijkt te volgen dat de verdachte en de medeverdachte over het hek zijn geklommen en zich hebben begeven op het terrein dat op dat moment volledig was afgesloten, waar het donker was en waar zich geen personeel van het bedrijf meer bevond. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd die de daarmee ontstane ernstige bezwaren laten vervallen of zelfs maar nuanceren.
Met betrekking tot de gronden overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de verdachte beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats, wat maakt dat hij moeilijk traceerbaar is, waarmee hij zich aan zijn berechting kan onttrekken.
Het een feit van algemene bekendheid dat de afgelopen tijd frequent personen wederrechtelijk binnendringen op de besloten haventerreinen in en rond Rotterdam. Deze personen trachten aldaar containers open te breken, om partijen waardevolle goederen of partijen voor de gezondheid schadelijke verdovende middelen uit deze containers te halen. Dit soort delicten wordt in de regel in georganiseerd verband gepleegd. De verdachte, die op een haventerrein is aangetroffen en daarvoor geen duidelijke en verifieerbare reden heeft gegeven, wekt daarmee de verdenking dat hij zich met soortgelijke criminele activiteiten inlaat. Dergelijke feiten zijn, zo blijkt uit andere strafzaken, in aanzienlijke mate winstgevend, wat het zeer aantrekkelijk maakt om daartoe (steeds) opnieuw over te gaan.
De verdachte heeft - ook bij de reclassering - slechts beperkt willen verklaren, waardoor nauwelijks inzicht bestaat in zijn persoon of zijn financiële omstandigheden. Dit alles levert een groot gevaar op voor herhaling, waarbij de verdachte zich inlaat met feiten waarop een strafbedreiging van zes jaar gevangenisstraf of meer staat en die bovendien (zeer) schadelijk zijn voor de veiligheid en/of gezondheid van gebruikers van harddrugs.
De rechtbank is van oordeel, dat zich niet de situatie voordoet dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zal worden opgelegd, dan wel dat hij bij voortduring van de voorlopige hechtenis langere tijd van zijn vrijheid beroofd zou blijven dan de duur van de op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte niet zodanig zwaarwegend zijn, dat die opwegen tegen het maatschappelijk belang bij voortduren van de voorlopige hechtenis. Gezien de gesloten houding van verdachte en het lucratieve karakter van de feiten heeft de rechtbank niet het vertrouwen dat door het stellen van voorwaarden het recidivegevaar effectief kan worden beperkt.
De rechtbank zal dan ook beide verzoeken afwijzen.

BESLISSING:

De rechtbank wijst de verzoeken tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis en tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Deze beslissing is genomen door A.M.H. Geerars, voorzitter, W.A.F. Damen en N. Freese, rechters, in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier, op 14 februari 2022.
Mrs. Damen en Freese zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.