ECLI:NL:RBROT:2022:10580

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
10/996765-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hawalabankieren en deelneming aan een criminele organisatie

Op 29 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van hawalabankieren en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01], werd bijgestaan door raadsman W.J. van Bel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte01] geldbedragen heeft ontvangen en uitbetaald zonder gebruik te maken van bankrekeningen, wat in strijd is met de Wet op het financieel toezicht. De verdachte en zijn medeverdachte hebben gedurende een lange periode geldtransfers uitgevoerd tussen Nederland en andere landen, waaronder Syrië en Turkije, zonder de benodigde vergunning van de Nederlandsche Bank. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een leidende rol had binnen de organisatie en dat hij opzettelijk de regels van het financiële toezicht heeft overtreden. De rechtbank achtte de verklaringen van de medeverdachte betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hawala-bankieren en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast tot een taakstraf van 200 uur. Tevens werden de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996765-17
Datum uitspraak: 29 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] [postcode01] [plaats01] ,
raadsman W.J. van Bel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. F.B.W. Groendijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van een deel van de onder feit 1 ten laste gelegde bedragen, omdat op basis van de aangetroffen administratie niet kan worden vastgesteld wat zijn betrokkenheid is bij die bedragen. De verdachte beschikte niet over de door de onder de medeverdachte inbeslaggenomen administratie en kende de inhoud ervan niet. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de in deze administratie voorkomende transacties daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Noch de verklaringen van de getuigen noch de in het dossier voorkomende whatsapp-gesprekken leveren hiertoe het bewijs. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte01] , onder meer inhoudende dat de verdachte bij iedere in de administratie voorkomende transactie was betrokken, moet als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar van het bewijs worden uitgesloten.
Ook moet een vrijspraak volgen van het bestanddeel ‘het gewoonte maken’ omdat niet kan worden vastgesteld met welke frequentie de verdachte, al dan niet als medepleger, betrokken zou zijn geweest bij het ten laste gelegde hawala-bankieren.
4.1.2.
Beoordeling
Inleiding
Hawala-bankieren is een informele vorm van het verrichten van geldtransacties op basis van
verrekening. Vaak is er sprake van een grensoverschrijdende kring van personen die elkaar
vertrouwen en die elk een eigen rol in de transactieketen vervullen. Kort gezegd komt het systeem erop neer dat een geldbedrag dat op plaats A door de betaler is afgegeven aan een ontvangende ‘bankier’, na verrekening van kosten en zonder gebruik te maken van een betaalrekening, op plaats B betaalbaar wordt gesteld aan de begunstigde door een uitkerende ‘bankier'. De schuld die hierdoor bij de uitkerende bankier ontstaat wordt voldaan door (latere) onderlinge verrekening tussen de bankiers of door uitbetaling aan andere begunstigden, waarbij de oorspronkelijk uitkerende bankier het geld ontvangt en de oorspronkelijk ontvangende bankier uitkeert.
Juridisch kader
Op grond van artikel 2.3a van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) is het een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van betaaldienstverlener.
Artikel 1:1 van de Wft definieert een betaaldienstverlener als
“degene die zijn bedrijf maakt
van het verlenen van betaaldiensten".
In de richtlijn betaaldiensten (2015/2366/EU) zijn acht betaaldiensten opgenomen waarvoor een vergunning nodig is, waaronder zogenoemde geldtransfers (moneytransfers). Van geldtransfers is sprake als een betaalinstelling van een betaler geld ontvangt met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken rechtstreeks aan een begunstigde of aan een andere betalingsdienstverlener die de gelden aan de uiteindelijk begunstigde uitkeert. Hierbij wordt geen rekening op naam van de betaler geopend.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft verklaard samen met de medeverdachte [medeverdachte01] geldbedragen te hebben ontvangen en uitbetaald, waarbij geen gebruik werd gemaakt van bankrekeningen. Het ging om geldbedragen die zich vanaf december 2015 dan wel januari 2016 tussen Syrië en Turkije enerzijds en Nederland anderzijds ‘verplaatsten’, waarbij de verdachte en [medeverdachte01] deze verplaatsingen faciliteerden door ze enerzijds te ontvangen en anderzijds te (doen) betalen. De rechtbank merkt deze transacties aan als geldtransfers, zoals bedoeld in bovengenoemde richtlijn. De verdachte en/of [medeverdachte01] hadden geen vergunning van de Nederlandsche Bank voor het verrichten van deze betaaldiensten.
De medeverdachte [medeverdachte01] heeft verklaard samen met de verdachte geldtransfers te hebben verzorgd en door de verdachte aan chatgroepen te zijn toegevoegd om aan de hand van de berichten die in de chatgroepen werden verstuurd bij te houden wie hoeveel geld had verstuurd. Hij heeft ook verklaard dat hij bijhield hoeveel geld een persoon bij zich had, dat hij dat dan doorgaf aan [verdachte01] (de verdachte) en die dan iemand stuurde om het geld op te halen en dat de grootste rol bij dit alles voor de verdachte was, omdat hij de beslissingen nam. Op de onder [medeverdachte01] inbeslaggenomen computer is een administratie van deze geldtransfers aangetroffen, welke in het dossier is uitgewerkt in een spreadsheet.
Verder is onder [medeverdachte01] een notitieblok aangetroffen met bedragen, in totaal 34 betalingen en 107 ontvangsten, op data in de jaren 2015 en 2016 en die zien op verschillende plaatsen in Syrië en Turkije. Op de telefoons van de verdachte en [medeverdachte01] zijn chats en whatsappberichten aangetroffen die te relateren zijn aan geldtransfers van de kleinere -in de tenlastelegging onder de gedachtestreepjes 5 tot en met 8- vermelde bedragen. Voor het verrichten van deze geldtransfers ontvingen de verdachte en [medeverdachte01] provisie, zo hebben zij allebei verklaard.
Er is geen reden om aan te nemen dat [medeverdachte01] niet naar waarheid heeft verklaard. [medeverdachte01] heeft in zijn verklaringen - die hij al kort na zijn aanhouding heeft afgelegd, zonder dat hij kennis had van het volledige dossier - steeds uitgebreid en open verklaard over zijn eigen rol en lijkt zijn rol niet kleiner te hebben gemaakt, ook niet in zijn latere verklaringen. Zijn verklaring over de rolverdeling tussen hem en de verdachte en hun samenwerking ten aanzien van de geldtransfers vindt steun in andere bewijsmiddelen, zoals de whatsappberichten. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte01] daarom betrouwbaar en deze kunnen voor het bewijs worden gebruikt en het medeplegen van hawala-bankieren ten aanzien van alle in de tenlastelegging genoemde bedragen kan worden bewezen.
Het bewijs voor de bedragen die zijn genoemd onder de gedachtestreepjes 1 en 2 in de tenlastelegging kan worden gevonden in de uitgewerkte en vertaalde aantekeningen uit het onder [medeverdachte01] aangetroffen notitieboekje in combinatie met hetgeen [medeverdachte01] daarover heeft verklaard, namelijk dat hij eind 2015/begin 2016 door de verdachte was gevraagd om hem te helpen bij het hawala-bankieren en de transacties bijhield in dit notitieboekje.
De onder de gedachtestreepjes 3 en 4 genoemde bedragen zijn afkomstig uit de administratie uit de computer en opgenomen in de spreadsheet (Doc-134-02 en Doc134-03). Over die administratie heeft [medeverdachte01] verklaard dat hij daarin het bedrag, de naam van de agent, de naam van de ontvanger noteerde en de provisie noteerde.
Het verweer van de verdediging dat de verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij de geldbedragen van € 110,00 en tweemaal € 106,00 (gedachtestreepjes 5 en 6) vindt zijn weerlegging in het whatsappgesprek tussen [medeverdachte01] en [naam01] op 25 februari 2018. In dat gesprek bevindt zich een foto ten bewijze van het feit dat de geldtransfer is geplaatst in de groep waar ook de verdachte deel van uitmaakt. Middels deze whatsappgroep werd de geldtransfer afgewikkeld.
Gezien de periode waarin de verdachte heeft gehandeld, de hoeveelheid geldtransfers waarbij hij betrokken is geweest, de omvang van de geldtransacties en de provisie die is ontvangen, was sprake van bedrijfsmatig handelen. Hiervan heeft de verdachte een gewoonte gemaakt doordat hij dit gedurende een lange periode vrijwel dagelijks heeft gedaan. Met het uitvoeren van deze activiteiten was de verdachte tevens deelnemer aan een criminele organisatie die het doel had de Wft te overtreden.
Binnen deze organisatie had de verdachte een leidende rol en hij kan ook worden beschouwd als oprichter van die organisatie. Hij heeft het initiatief genomen tot het hawala-bankieren en daar [medeverdachte01] vervolgens bij betrokken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van
10
november 2015 tot en met 26 maart 2018 in Nederland enTurkije en en Syrië
telkens tezamen en in vereniging meteen ander
meermalen,
met zetel in Nederland,
telkens opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het
bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld
in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
op verzoek van betalers en ten behoeve van begunstigden
betalingsdiensten , te weten geldtransfers
uitgevoerd door:
- van één of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen te ontvangen en/of
- voor rekening van één of meer van de voornoemde begunstigde n) en/of
Betalers geldmiddelen ontvangen en/of
- aan één of meer van de voornoemde begunstigden en/of betalers
geldmiddelen beschikbaar te stellen en/of
- voor één of meer van de voornoemde begunstigde n en betalers
geldmiddelen te houden/bewaren, te weten meerdere geldbedragen en/of
totaalbedrag en van:
- 82.008 euro en 2.380 US-dollar en 995 Turkse Lira en 3.000
Saoedische Riaal en
- 69.488 euro en 1.000 US-dollar en
- 1.565 .875,- euro , en
- 644.498 ,- euro , en
- 110 euro en
- 106 euro (maal 2)
en
- 210 euro
en
- 103 en/of 51 euro ,
van welk misdrijf verdachte en zijn mededader een gewoonte hebben gemaakt.
2.
hij in de periode van
10
november 2015 tot en met 26 maart 2018 in
Nederland heeft deelgenomen aan
eenorganisatie , bestaande uit hem,
verdachte en [medeverdachte01]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven , te weten:
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift , gesteld bij artikel 2:3a Wet
op het financieel toezicht jo artikel 1 sub 2, 2 en 6 Wet op de economische
delicten,
zulks terwijl hij, verdachte oprichter en leider van die
organisatie was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
medeplegen van een gewoonte maken van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, terwijl dit feit opzettelijk wordt begaan;
Feit 2:
als oprichter en leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk
heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander gedurende een relatief lange periode schuldig
gemaakt aan het verrichten van geldtransacties zonder dat hij daarvoor een vergunning van De Nederlandsche Bank had. Op deze wijze hebben de verdachte en zijn medeverdachte zich onttrokken aan de regels van het financiële toezichtrecht. Deze regels hebben tot doel de integriteit van het (internationale) betalingsverkeer te beschermen en de belangen van de gebruikers van betaaldiensten te beschermen. Door illegale geldtransacties kunnen opbrengsten van strafbare feiten met legale opbrengsten worden vermengd, waardoor deze moeilijk zijn op te sporen. Ook wordt het plegen van allerlei criminaliteit makkelijker doordat middelen zonder enige controle kunnen worden overgedragen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor terroristische activiteiten. Door zijn activiteiten heeft de verdachte het risico genomen dat hij hieraan zou kunnen bijdragen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 september 20222, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, waarbij de pleegperiode en de rol van de verdachte binnen het netwerk van ondergronds bankieren van belang zijn.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de verdachte oprichter en leider van de criminele organisatie was en dat hij degene is geweest die de medeverdachte bij het plegen van hawala-bankieren heeft betrokken en hem heeft aangestuurd.
Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte het hawala-bankieren steeds opnieuw heeft opgepakt. Na de aanhouding van de neef van de medeverdachte in het buitenland heeft hij zich er enige tijd van onthouden, maar al vrij snel daarna is hij weer begonnen en heeft hij vervolgens ook de medeverdachte er weer bij betrokken. Uit het dossier volgt dat de verdachte zich zelfs na zijn aanhouding en voorlopige hechtenis in het onderhavige onderzoek zich wederom lijkt te zijn gaan bezighouden met hawala-bankieren.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm aan de verdachte opleggen, dit om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 26 maart 2018 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke
termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 26 maart 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 4,5 jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 2 jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 2,5 jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte dient dit, met inachtneming van het voorgaande, te worden gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval van een dergelijke verdenking is het uitgangspunt dat daarvoor een gevangenisstraf wordt opgelegd. Dat de voorlopige hechtenis op enig moment niet meer is gecontinueerd betekent niet dat er, zoals door de verdediging is bepleit, bij een bewezenverklaring van een of meer van de feiten waarop die verdenking betrekking had geen gevangenisstraf meer zou moeten volgen. Wel, houdt de rechtbank er wel in nog verdergaande mate dan de officier van justitie dit in haar eis heeft betrokken, rekening mee dat de verdachte oorspronkelijk werd verdacht van het faciliteren van terrorisme, een verdenking die gedurende een lange periode van grote invloed is geweest op zijn leven en zwaar heeft ingegrepen in zijn persoonlijke omstandigheden en in die van zijn naasten. Dit maakt dat de periode dat de verdachte onevenredig lang op zijn berechting heeft moeten wachten voor hem zwaarder is geweest dan gemiddeld. Om die reden komt de rechtbank tot het uiteindelijke oordeel dat het opleggen van een langere gevangenisstraf dan het voorarrest niet passend is.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast een taakstraf aan de verdachte opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de op de aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen goederen vermelde geldbedragen verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de in beslag genomen geldbedragen, voor zover die niet zijn te herleiden tot het hawala-bankieren, terug te geven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
De verdachte heeft verklaard dat hij de vier geldbedragen heeft gekregen van de eigenaar van een hawala-kantoor in Turkije, aan wie hij een stuk grond had verkocht. De verdachte heeft ook verklaard dat hij hiervoor deels zou worden betaald in de vorm van provisie voor hawala-transacties. De verdachte hield zich bovendien tot het moment van zijn aanhouding nog intensief bezig met hawala-bankieren. Het kan dan ook niet anders dan dat de onder hem inbeslaggenomen geldbedragen betrekking hebben op provisie die via hawala-bankieren bij hem is terecht gekomen.
De op de lijst van in beslag genomen geldbedragen zullen worden verbeurd verklaard.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen
-9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
-1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 2:3a Wet op het financieel toezicht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
6 (zes) maanden;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten:
-een geldbedrag van € 4.050.00;
-een geldbedrag van € 9.150,00;
-een geldbedrag van € 1.160,00;
-een geldbedrag van € 120,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 29 november 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1
november 2015 tot en met 26 maart 2018 te Deventer en/of Nijmegen, althans
(elders ) in Nederland en/of België en/of Duitsland en/of Denemarken en/of
Zweden en/of Turkije en/of en/of Egypte en/of Griekenland en/of Syrië en/of
Jordanië en/of Libanon en/of Saoedi-Arabië,
(telkens ) tezamen en in vereniging met (een ) ander (en), althans alleen,
meermalen , althans eenmaal,
met zetel in Nederland,
(telkens ) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het
bedrijf en/of beroep van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld
in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben hij , verdachte , en/of zijn mededader(s)
op verzoek van (een ) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) begunstigde(n)
één of meerdere betalingsdiensten , te weten een of meerdere geldtransfer(s)
uitgevoerd door:
- van één of meer van de voornoemde betaler(s) geldmiddelen te ontvangen en/of
- voor rekening van één of meer van de voornoemde begunstigde (n) en/of
betaler (s) geldmiddelen ontvangen en/of
- aan één of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s)
geldmiddelen beschikbaar te stellen en/of
- voor één of meer van de voornoemde begunstigde (n) en betaler(s)
geldmiddelen te houden/bewaren, te weten één of meerdere geldbedrag(en) en/of
totaalbedrag (en) van:
- 82.008 euro en/of 2.380 US-dollar en/of 995 Turkse bira en/of 3.000
Saoedische Riaal (AMB-049/DOC-057) en/of
- 69.488 euro en/of 1.000 US-dollar (AMB-049/DOC-057) en/of
- 1.565 .875,- euro (AMB-076/DOC-134-02), althans één of meerdere
geld-/totaalbedrag (en) (AMB-076/DOC-134-01) en/of
- 644.498 ,- euro (AMB-076/DOC-134-03), althans één of meerdere
geld-/totaalbedrag(en) (AMB-076/DOC-134-01) en/of
- 110 euro (AMB-041/DOC-O39a) en/of
- 106 euro (maal 2) (A1B-041/DOC-085)
- 210 euro (AMB-O59/DOC-064/064a)
- 103 en/of 51 euro (AMB-059/DOC-065/O65n/065o)
van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader (s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1
november 2015 tot en met 26 maart 2018 te Deventer althans (elders) in
Nederland en/of België en/of Duitsland en/of Syrië en/of Turkije
heeft deelgenomen aan één of meerdere organisatie (s), bestaande uit hem,
verdachte en [medeverdachte01] en/of één of meer ander(en),
welke organisatie (s) tot oogmerk had(den) het plegen van misdrijven , te weten:
- het opzettelijk overtreden van een voorschrift , gesteld bij artikel 2:3a Wet
op het financieel toezicht jo artikel 1 sub 2, 2 en 6 Wet op de economische
delicten
zulks terwijl hij, verdachte oprichter en/of leider en/of bestuurder van die
organisatie(s) was.