ECLI:NL:RBROT:2022:10489

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
C/10/632429 / HA ZA 22-76
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van verbintenissen en bestuurdersaansprakelijkheid in vastgoedproject

In deze zaak vordert eiseres, een vastgoedbelegger, betaling van een bedrag van € 265.000,00 van de gedaagden, die samen een vastgoedproject ontwikkelen. De vordering is gebaseerd op leningen die eiseres heeft verstrekt aan de vennootschappen van de gedaagden, en de stelling dat de gedaagden ten onrechte bedragen hebben ingehouden op de terugbetaling van deze leningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen jarenlang hebben samengewerkt in verschillende vastgoedprojecten, waaronder het project Houtribhoogte in Lelystad. Eiseres stelt dat de eindafrekening die door de gedaagden is opgesteld onjuist is, omdat deze niet alle opbrengsten van het project correct weergeeft. De rechtbank heeft de partijen toegelaten om bewijs te leveren over de vraag of bepaalde appartementen onderdeel uitmaakten van het project en of de bedragen die eiseres vordert terecht zijn ingehouden. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van bestuurdersaansprakelijkheid van de gedaagden besproken, afhankelijk van de uitkomst van het bewijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/632429 / HA ZA 22-76
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.H.F. van Buuren te Amsterdam,
tegen

1.ZUIDERZEE VASTGOED PROJECTEN B.V.,

2.HOLLAND BUILDING SYSTEMS B.V.,
beide gevestigd te Rotterdam ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.L.W. Droppert te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] , ZVP, HBS en [gedaagde sub 3] genoemd. ZVP, HBS en [gedaagde sub 3] worden samen Zuiderzee c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 januari 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte van Zuiderzee c.s. met productie 17;
  • de brief namens [eiseres] met productie A-E;
  • de mondelinge behandeling op 20 oktober 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt, en de toen overgelegde spreekaantekeningen van mr. Van Buuren en mr. J.R. Hagendoorn , kantoorgenoot van mr. Droppert .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[naam persoon 1] (hierna: [naam persoon 1] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf] . (hierna: [naam bedrijf] ). [naam bedrijf] is op haar beurt enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] . [naam persoon 1] , [naam bedrijf] en [eiseres] zijn, onder meer, vastgoedbeleggers.
2.2.
[gedaagde sub 3] is bestuurder en aandeelhouder van HBS. HBS is enig aandeelhouder van Zuiderzee Vastgoed B.V. (hierna: ZV ). [gedaagde sub 3] is enig bestuurder van ZV . [gedaagde sub 3] , HBS en ZV zijn vastgoedprojectontwikkelaars.
2.3.
[eiseres] en ZV hebben op 17 december 2003 een (basis)overeenkomst (hierna: de basisovereenkomst) gesloten voor de ontwikkeling van het vastgoedproject Houtribhoogte in Lelystad (hierna: het project of het project Lelystad ). Dit project is ondergebracht in ZVP.
2.4.
[eiseres] en HBS houden ieder 50% van de aandelen in ZVP. HBS is enig bestuurder van ZVP. [eiseres] was, onder meer, financier en [gedaagde sub 3] uitvoerder.
2.5.
De basisovereenkomst voorziet in een aantal leningen, die (ten aanzien van leningen 2, 3 en 4 in elk geval voor een groot deel en voor het overige in zijn geheel) ook zijn verstrekt:
  • lening 1 is een lening van [eiseres] aan ZVP van € 700.000,00, bedoeld voor de aankoop van het project;
  • lening 2 is een lening van [eiseres] aan ZVP van € 250.000,00, zijnde de door [eiseres] te financieren helft van de ontwikkelingskosten van het project;
  • lening 3 is een lening van [eiseres] aan HBS van € 250.000,00;
  • lening 4 is een lening van HBS aan ZVP van € 250.000,00, zijnde de door HBS te financieren helft van de ontwikkelingskosten van het project.
Lening 3 is aan HBS verstrekt om haar in staat te stellen lening 4 aan ZVP te verstrekken. Het betreft een voorfinanciering van [eiseres] aan HBS. Voor alle vier de leningen gold een niet samengestelde rente van 4% per jaar.
2.6.
De basisovereenkomst bepaalt over de opeisbaarheid van de leningen:
“2.8 De Leningen 1, 2, 3 en 4 met de daarop geaccumuleerde rente dienen te worden terugbetaald en kunnen worden opgevorderd in de volgende gevallen en onder de volgende voorwaarden:
a. De Leningen 2 en 3: wanneer en voor zover de projectwinst van ZVP toereikend is. De winst na belasting van ZVP zoals die blijkt uit de goedgekeurde jaarrekening zal tenzij partijen anders besluiten, worden aangewend tot gelijkelijke terugbetaling van de Leningen 2 en 3.
b. Lening 1: na voltooiing van het Project, wat het geval zal zijn wanneer de bouw van alle woningen is voltooid, onder de voorwaarden dat
i. de Leningen 2 en 3 volledig zijn terugbetaald,
ii. de geaccumuleerde bruto projectwinst van ZVP tenminste EUR 4.000.000 bedraagt.
Normgevend is de geaccumuleerde projectwinst van ZVP zoals die blijkt uit de goedgekeurde jaarrekening eerstvolgend op voltooiing van het Project.”
2.7.
ZVP, Van Wijnen Midden B.V. (hierna: Van Wijnen ) en Van der Wiel Planontwikkeling (hierna: Van der Wiel) zijn voor het project een vennootschap onder firma aangegaan, vof Houtribhoogte (hierna: de vof). Hiervoor is op 16 januari 2004 een vof-overeenkomst gesloten.
2.8.
Het project is deels gerealiseerd.
2.9.
[eiseres] heeft op 19 december 2018 een aanvullende lening verstrekt aan HBS voor een bedrag van € 100.000,00 tegen 6% rente per jaar (hierna: lening 5).
2.10.
[naam persoon 1] scheef in een e-mail van 20 mei 2021 aan [gedaagde sub 3] het volgende:
“Jouw telefoontje van gisteren was er één waarop ik eigenlijk niet meer durfde te hopen. Het bewijst wederom hoe betrouwbaar je bent. Chapeau!!! Al dan niet met de hulp van [naam persoon 2] . Ik, maar eigenlijk wij, moeten hier heel blij mee zijn.
Je sprak over BTW, dat dit geen issue zou zijn.
Zo zie ik dat ook. Dat wil zeggen, € 810.000,- komt retour als zijnde leningen.
(…)
Wanneer je samen iets doet, ga je samen voor de profit. En in het uiterste geval, samen voor het verlies. Dit betreft dan een gemeenschappelijk project.
Wanneer iemand iets doet. Je een dienst bewijst, staan daar al dan niet betalingen tegenover.
Jij hebt me een enorme dienst bewezen, door te bemiddelen (sterker nog) te realiseren de verkoop van Blaricum aan [naam] .
Wij hebben daar iets over afgesproken. Het is ook een afspraak die los staat van Duitsland, Lelystad , etc.
Ik vind dat ik die afspraak na moet komen, wanneer jij staat op betaling.
Ten tijde van het transport heb ik gezegd dit "in de wacht" te willen zetten. Immers ook al is het uit hoofde van een andere afspraak/entiteit, heb ik nog veel geld van je tegoed.
Zoals ik het nu zie, gaan we "samen" uit Lelystad . Dat wil zeggen € 810.000,- + € 200.000,- komen retour in Zuiderzee Vastgoed .
Het geld wanneer je meent dat dat je toekomt, inzake Blaricum , wil ik beschikbaar stellen.
Dit dient dan te geschieden op de juiste wijze. Denk jij even na, na voorgaande te hebben gelezen, hoe dit dient te geschieden.”
2.11.
Nadat Van der Wiel al eerder uit het project was gestapt, heeft Van Wijnen ZVP uitgekocht uit de vof. Hiervoor is op 3 mei 2019 een beëindigingsovereenkomst gesloten tussen ZVP en Van Wijnen . Die overeenkomst voorzag in een bepaalde winstdelingsregeling. Vervolgens is op 22 juni 2021 een aanvullende beëindigingsovereenkomst gesloten. Daarin staat het volgende:
"2. ZVP is gerechtigd tot een eenmalige vergoeding wegens beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst van € 810.000,- (achthonderdtienduizend euro) te vermeerderen met BTW, als afkoop van de deelgerechtigheid voor fase 1 t/m 5 van project Houtribhoogte. (.. . )
3. ZVP is gerechtigd tot een eenmalige vergoeding wegens beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst van € 200.000,- (tweehonderdduizend euro) te vermeerderen met BTW, als afkoop van de deelgerechtigheid voor de realisatie (ongeacht hoe en of die verder plaatsvindt) van 32 extra appartementen van project Houtribhoogte. (…)
4. De beëindigingsovereenkomst blijft van kracht behoudens hetgeen in de artikelen 3.4 tot en met 3.7 is opgenomen en waar in de onderhavige overeenkomst daarvan is afgeweken."
2.12.
Op grond van de aanvullende beëindigingsovereenkomst heeft Van Wijnen in totaal € 1.010.000,00 aan ZVP betaald.
2.13.
[gedaagde sub 3] heeft namens ZVP in 2021 de volgende eindafrekening opgesteld en aan [naam persoon 1] gezonden:
“Eindafrekening project Houtribhoogte
afkoopsom 122 woningen € 810.000,00
afkoopsom 32 appartementen (50%) *
€ 100.000,00
€ 910.000,00
ontwikkelingsfee Blaricum € -165.000,00
Totaal terugbetaling Houtribhoogte door ZVP € 745.000,00
Terugbetaling lening 19.12.2018 + 6% rente door HBS € 103.008,00
Totaal terugbetaling tegen finale kwijting
€ 848.008,00
*waarom 50%?
- de 32 appartementen hebben nooit deel uitgemaakt van het project. ZV heeft dat tijdens de onderhandelingen ingebracht om het voor alle partijen gunstiger te maken;
- ZV heeft, vanaf de bankencrisis (2008) tot aan de definitieve overname door Van Wijnen , er alles aan gedaan om de schade zo veel mogelijk te beperken;
- ZV heeft alle jaren contact gehouden met de huidige bewoners en de mandeligheid in goede banen geleid, waardoor het project zijn waarde heeft behouden;
- De totale afkoopsom (810.000,-) voor het oorspronkelijke project gaat naar [naam persoon 1] , geen cent naar ZV !
- In een eerder gesprek heb je al aangegeven de opbrengst van de appartementen te willen delen”
2.14.
ZVP heeft op 2 juli 2021 € 745.000,00 betaald aan [eiseres] . HBS heeft op dezelfde dag € 103.008,00 betaald aan [eiseres] (de terugbetaling van lening 5). Feitelijk werden de bedragen overgemaakt aan [naam bedrijf] .
2.15.
[eiseres] heeft Zuiderzee c.s. op 23 november 2021 gesommeerd tot betaling van € 265.000,00.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Zuiderzee c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 265.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling, met hoofdelijke veroordeling van Zuiderzee c.s. in de kosten van de procedure.
3.2.
Zuiderzee c.s. voeren verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben jarenlang samengewerkt in meerdere projecten. Nadat het project Lelystad was afgewikkeld heeft [eiseres] van ZVP de in 2.13 weergegeven eindafrekening ontvangen. Tussen partijen is in geschil de juistheid van die eindafrekening met betrekking tot de posten ‘afkoop 32 appartementen’ en ‘ontwikkelingsfee Blaricum ’.
4.2.
De grondslag van de vordering tegenover ZVP en HBS is nakoming van de verbintenissen van ZVP en HBS vanwege de door [eiseres] verstrekte leningen. [eiseres] stelt – samengevat – het volgende.
4.2.1.
De opbrengst van het project was € 1.010.000,00 (de uitkoopsom voor ZVP). Dat gehele bedrag moest worden gebruikt om de leningen af te lossen. Dat is niet gebeurd. In de eindafrekening heeft ZVP ten onrechte maar € 100.000,00 – de helft van de afkoopsom van € 200.000,00 voor de appartementen – meegenomen en de andere helft aan [gedaagde sub 3] of een van zijn vennootschappen betaald. Ongeacht of die appartementen tot het project behoorden – wat volgens [eiseres] wel het geval is – moet het volledige bedrag van € 200.000,00 worden gebruikt voor de aflossing van de leningen.
4.2.2.
Ook heeft ZVP ten onrechte een bedrag van € 165.000,00 in mindering gebracht. Dit bedrag ziet volgens Zuiderzee c.s. op een ontwikkelingsfee voor project Blaricum . Dat was een ander project, wat op naam stond van [naam persoon 1] en daar was bovendien geen ontwikkelingsfee voor afgesproken. [gedaagde sub 3] heeft dit project niet ontwikkeld, maar heeft alleen bemiddeld bij de verkoop.
4.3.
De vorderingen tegenover [gedaagde sub 3] en HBS zijn (in het geval van HBS: ook) gebaseerd op onrechtmatige daad. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 3] € 265.000,00 aan zichzelf heeft betaald en heeft bewerkstelligd dat ZVP en HBS de terugbetalingsverplichting tegenover [eiseres] niet zijn nagekomen. HBS (als direct bestuurder van ZVP) en [gedaagde sub 3] (via artikel 2:11 BW als bestuurder van HBS) zijn daardoor aansprakelijk tegenover [eiseres] voor de schade die [eiseres] daardoor lijdt.
4.4.
Zuiderzee c.s. voeren – samengevat – het volgende verweer.
4.4.1.
Partijen zijn na de basisovereenkomst een andere vorm van afrekening overeengekomen. De eindafrekening is zoals afgesproken een afrekening voor meerdere projecten. Partijen hebben besloten alle onderlinge verrekeningen tussen ZV , HBS, ZVP, [eiseres] , [naam bedrijf] en [naam persoon 1] om praktische redenen in één afrekening via ZVP te laten lopen; een meerpartijenovereenkomst met betalingen en verrekeningen over en weer.
4.4.2.
De verkoop van de 32 appartementen zag op een nevenproject van project Lelystad . De opbrengst daarvan, € 200.000,00, komt ten goede aan ZV omdat [gedaagde sub 3] voor eigen rekening en risico dit appartementenproject tot een concreet project heeft weten te realiseren. Dit blijkt ook uit de in 2.10 weergegeven e-mail, waarin [naam persoon 1] zelf een onderscheid maakt tussen het bedrag van € 810.000,00 en € 200.000,00. [gedaagde sub 3] heeft onder druk van [naam persoon 1] uiteindelijk ingestemd met een winstverdeling van 50-50. [eiseres] heeft dus maar recht op € 100.000,00.
4.4.3.
Het project Blaricum was een project van [naam persoon 1] dat in ZVP was ondergebracht. De verkoopprijs van het project Blaricum had in ZVP terecht moeten komen, maar [naam persoon 1] ontving de verkoopprijs om praktische/fiscale redenen in privé. [gedaagde sub 3] stemde daarmee in, mits er een vergoeding (voor ZV ) zou komen voor de ontwikkelingskosten en de (omvangrijke) werkzaamheden die door [gedaagde sub 3] in het kader van het project Blaricum waren verricht. Partijen zijn overeengekomen dat ZV een vergoeding zou krijgen van € 265.000,00 zijnde 10% van de verkoopprijs. Later maakte [naam persoon 1] hiertegen bezwaar. [gedaagde sub 3] is opnieuw onder druk akkoord gegaan zijn aanspraak te verlagen tot € 165.000,00.
4.4.4.
Als de hiervoor bedoelde afspraken worden weggedacht, geldt als uitgangspunt alleen de basisovereenkomst. Op grond daarvan zou lening 1 niet opeisbaar zijn bij gebrek aan winst, dit op grond van artikel 2.8 van de basisovereenkomst (zie hiervoor weergegeven onder 2.6). [eiseres] zou dan recht hebben op een bedrag van € 766.410,19 en ZV zou een vordering hebben van € 265.000,00 op [naam persoon 1] .
4.4.5.
[gedaagde sub 3] is niet privé betrokken of aansprakelijk. HBS is niets verschuldigd. Toen ZVP in 2021 ging afrekenen, is het bedrag dat ZVP aan HBS moest betalen (en dat HBS moest doorbetalen aan [eiseres] ) vanuit ZVP rechtstreeks aan [eiseres] (feitelijk [naam bedrijf] ) betaald, waarmee HSB heeft voldaan aan haar aflossingsplicht jegens [eiseres] .
Algemeen
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen vast staat dat het saldo van de openstaande leningen van [eiseres] aan ZVP en HBS gezamenlijk en ook van ZVP alleen hoger was dan de opbrengst van het project van € 1.010.000,00. [eiseres] heeft haar vordering tot een bedrag van € 265.000,00 beperkt, zijnde het volgens [eiseres] door ZVP ten onrechte ingehouden deel. Voor de beoordeling van de vordering is dus in beginsel niet relevant of de openstaande leningen van [eiseres] aan ZVP alleen en aan ZVP en HBS gezamenlijk hoger waren dan € 1.10.000,00.
Ook gaat de rechtbank ervan uit dat partijen na de basisovereenkomst een andere vorm van afrekening hebben afgesproken, waarbij de winstdrempel voor lening 1 niet langer gold. Zuiderzee c.s. hebben dit standpunt immers zelf ingenomen met de eindafrekening en dit door [eiseres] niet is betwist. Met andere woorden, er kan dus niet worden teruggevallen op de afrekening zoals bedoeld in de basisovereenkomst, zoals door Zuiderzee c.s. subsidiair bepleiten (zie 4.4.4).
Afkoop appartementen
4.6.
Zoals uit het voorgaande blijkt, is in geschil of het bedrag van € 1.010.000,00 dat is ontvangen van Van Wijnen integraal ziet op het gezamenlijke project of dat het deel van € 200.000,00 ziet op een nevenproject, wat zou toekomen aan [gedaagde sub 3] / ZV en waarvan zou zijn afgesproken dat [eiseres] hier € 100.000,00 van zou krijgen.
4.7.
Het is aan [eiseres] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat de opbrengst van het project € 1.010.000,00 bedraagt en niet € 810.000,00. [eiseres] heeft gesteld dat de 32 appartementen bij het project horen, wat volgens haar blijkt uit de beëindigingsovereenkomst tussen Van Wijnen en ZVP. Dit betreft een “Overeenkomst beëindiging samenwerkingsovereenkomst en VOF” en daarin is de aanvullende koopsom van € 200.000,00 voor de appartementen vermeld. Het is dus onderdeel van de VOF, aldus [eiseres] .
4.8.
Tussen partijen staat vast dat de appartementen niet in de basisovereenkomst zijn vermeld en dat er aanvankelijk alleen vergunningen waren voor woningen. [eiseres] heeft gesteld dat dit later is gewijzigd. Zuiderzee c.s. heeft met het door hen aangevoerde, zoals weergegeven onder 4.4.2, voldoende gemotiveerd betwist dat de opbrengst van het project € 1.010.000,00 bedroeg, zodat dit niet is komen vast te staan. Als degene die zich op de rechtsgevolgen van haar stellingen beroept, is het [eiseres] die de bewijslast draagt. [eiseres] heeft ook bewijs aangeboden en zij zal worden toegelaten haar stellingen op dit punt te bewijzen op de wijze als in de beslissing omschreven.
4.9.
Als [eiseres] slaagt in het bewijs, komt vast te staan dat het bedrag van € 200.000,00 bij het project hoorde en dat de totale opbrengst € 1.010.000,00 bedraagt. ZVP zal dan worden veroordeeld tot betaling van € 100.000,00 aan [eiseres] . Zij had dan immers dit deel van het bedrag niet mogen inhouden. Of ook HBS op deze grondslag kan worden aangesproken, kan in het midden blijven, gelet op wat hierna is geoordeeld in 4.14. Als [eiseres] niet slaagt in het bewijs, dan ligt de vordering voor het gedeelte van € 100.000,00 voor afwijzing gereed. Dan moet namelijk worden aangenomen dat het bedrag van € 200.000,00 niet aan ZVP toekwam en dus geen onderdeel van de verdeling vormde.
4.10.
[eiseres] heeft haar stelling dat het bedrag van € 200.000,00, ook wanneer het geen onderdeel is van het project, zou moeten worden gebruikt voor de aflossing van de lening, onvoldoende onderbouwd, zodat aan een bewijslevering op dit punt niet wordt toegekomen. [eiseres] heeft immers haar vordering beperkt tot de ten onrechte ingehouden bedragen en als het bedrag wel terecht is ingehouden, vervalt daarmee op dit punt de grondslag van haar vordering.
4.11.
Voor de vorderingen tegen [gedaagde sub 3] en HBS op grond van bestuurdersaansprakelijkheid geldt het volgende.
4.12.
Vooropgesteld wordt dat bestuurdersaansprakelijkheid alleen aan de orde is, indien geoordeeld wordt dat ZVP tekortgeschoten is door het bedrag van € 100.000,00 in mindering te brengen op de terugbetaling van de leningen. Anders gezegd, deze aansprakelijkheid is alleen aan de orde als [eiseres] slaagt in het hiervoor opgedragen bewijs.
4.13.
Volgens vaste rechtspraak kan de bestuurder van een vennootschap aansprakelijk zijn jegens benadeelde schuldeisers van die vennootschap als de bestuurder van deze benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een persoonlijk ernstig verwijt is in beginsel, onder meer, sprake indien de bestuurder wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.14.
De drempel voor bestuurdersaansprakelijkheid ligt dus hoog, maar wordt in dit geval – als het bedrag van € 200.000,00 onderdeel is van de projectopbrengst – gehaald. Immers, het is niet in geschil dat ZVP na afronding van dit project geen andere baten of te verwachten inkomsten heeft. [gedaagde sub 3] /HBS moet dus hebben begrepen dat het gevolg van een onterechte uitbetaling zou zijn, dat [eiseres] schade zou lijden. Kortom, indien [eiseres] slaagt in het bewijs dat dit bedrag onderdeel van het project was, dan zijn [gedaagde sub 3] en HBS hiervoor hoofdelijk aansprakelijk.
Ontwikkelingsfee Blaricum
4.15.
De vordering van € 165.000,00 betreft twee geschilpunten:
of er een afspraak bestaat op grond waarvan [naam persoon 1] aan ZV een vergoeding zou betalen voor de bemiddeling/ontwikkeling van het project Blaricum en zo ja;
of die vergoeding onderdeel mag vormen tussen de afrekening van de BV’s.
4.16.
Zuiderzee c.s. hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat [naam persoon 1] aan ZV een ontwikkelingsfee is verschuldigd, verwezen naar de in 2.10 weergegeven e-mail van 20 mei 2021. Uit deze brief blijkt naar het oordeel van de rechtbank inderdaad dat [naam persoon 1] aan [gedaagde sub 3] heeft toegezegd een bedrag voor het project Blaricum beschikbaar te stellen. In deze e-mail is door [naam persoon 1] weliswaar geen bedrag genoemd, maar zoals door Zuiderzee c.s. gesteld, kan uit de producties 10 en 11 bij de conclusie van antwoord worden afgeleid dat [naam persoon 1] akkoord is gegaan met een vergoeding van 10%. Deze productie bevat een e-mail van 25 januari 2018 van [gedaagde sub 3] aan [naam persoon 1] , waarbij [gedaagde sub 3] een berekening heeft gezonden voor het project Blaricum met daarin, onder meer, vermeld “Ontwikkelingsfee ZV (10%). [naam persoon 1] heeft op dit voorstel inhoudelijk gereageerd, maar niet op de hiervoor vermelde vergoeding.
4.17.
[eiseres] heeft weliswaar gesteld dat [gedaagde sub 3] enkel heeft bemiddeld bij de verkoop van het project en het project niet heeft ontwikkeld, maar als [naam persoon 1] het niet eens zou zijn geweest met een vergoeding van 10%, had het voor de hand gelegen dat hij dat in zijn reactie kenbaar had gemaakt, zeker nu hij wel heeft gereageerd op andere posten. De rechtbank gaat er gelet hierop vanuit dat [naam persoon 1] daarmee (stilzwijgend) akkoord is gegaan met een fee van 10%, wat later is verlaagd tot een bedrag van € 165.000,00.
4.18.
[naam persoon 1] was ZV dus een bedrag verschuldigd van € 165.000,00.
4.19.
De vervolgvraag is of deze schuld meegenomen mocht worden in de afrekening tussen ZVP, [eiseres] en HBS. Partijen zijn volgens Zuiderzee c.s. een meerpartijenverrekening via de eindafrekening van ZVP overeengekomen voor al hun schulden en vorderingen, inclusief de schuld van [naam persoon 1] aan ZV . [eiseres] heeft betwist dat tussen partijen een verrekeningsafspraak is gemaakt. Ter zitting heeft mr. Van Buuren verklaard dat als er al iets is afgesproken over het project Blaricum , dit [naam persoon 1] in privé betreft en dat bij gebreke van een verrekeningsafspraak deze vordering niet kan worden verrekend met de vorderingen van [eiseres] .
4.20.
De rechtbank oordeelt dat [naam persoon 1] in zijn e-mail van 20 mei 2021 met zoveel woorden zelf heeft aangegeven de vordering ten aanzien van het project Blaricum te willen verrekenen. Hij schrijft in die e-mail immers: “Ten tijde van het transport heb ik gezegd dit “in de wacht” te willen zetten. Immers ook al is het uit hoofde van een andere afspraak/entiteit, heb ik nog veel geld van je tegoed”. Hiervoor is al vastgesteld dat [naam persoon 1] gehouden is tot betaling van het bedrag van € 165.000,00. Gelet hierop heeft [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist dat de schuld van [naam persoon 1] aan ZV mocht worden meegenomen in de afrekening tussen ZVP, [eiseres] en HBS. De vordering voor het gedeelte van € 165.000,00 wordt dan ook afgewezen.
4.21.
Alle overige beslissingen worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
a. laat [eiseres] toe te bewijzen dat de appartementen onderdeel zijn geworden van het project Lelystad en dat het bedrag van € 200.000,00 dus meetelt als opbrengst van het project,
bepaalt dat partijen uiterlijk 14 dagen na heden aan de rechtbank per brief of e-mail (handel. planning.rb.rotterdam@rechtspraak.nl ) moet laten weten of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
bepaalt dat, als partijen bewijsstukken over willen leggen, zij die stukken bij de onder b. vermelde brief of e-mail in het geding moeten brengen,
bepaalt dat, als partijen getuigen wil laten horen, zij de namen van de getuigen en de verhinderdagen van de partijen, hun advocaten en de getuigen in de maanden
februari tot en met april 2023direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank, in beginsel de rechter die dit vonnis heeft gewezen, in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100-125 ,
bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
3242/1876