ECLI:NL:RBROT:2022:10480

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
10155810
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding; loonopschorting in verband met niet inleveren bedrijfskleding niet toegestaan

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres, een schoonheidsspecialiste, een kort geding aangespannen tegen haar werkgever, gedaagde, vanwege een loonvordering. Eiseres was in dienst bij gedaagde op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die eindigde op 21 juni 2022. Eiseres vorderde betaling van achterstallig salaris en een aanzegvergoeding, omdat gedaagde haar niet tijdig had geïnformeerd over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Gedaagde verweerde zich door te stellen dat eiseres niet ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat deze te laat waren ingediend. Daarnaast voerde gedaagde aan dat het salaris van eiseres niet was uitbetaald omdat zij bedrijfskleding niet had ingeleverd, en dat zij daarom het loon rechtmatig had opgeschort.

De kantonrechter oordeelde dat eiseres niet ontvankelijk was in haar vorderingen tot betaling van de aanzegvergoeding en de transitievergoeding, omdat de bevoegdheid om deze verzoeken in te dienen was vervallen. Echter, de kantonrechter oordeelde dat gedaagde geen recht had op loonopschorting, omdat deze maatregel alleen in uitzonderlijke gevallen is toegestaan. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van het loon over juni 2022 toe, inclusief wettelijke rente en een wettelijke verhoging van 25%. De proceskosten werden gecompenseerd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10155810 VV EXPL 22-432
datum uitspraak: 30 november 2022
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. T. Ecevit-Yegen,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam
[handelsnaam01],
woonplaats: Schiedam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.A.A.Chr. van Gassen.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 oktober 2022, met producties;
  • de bij e-mail van 14 november 2022 overgelegde producties van [gedaagde01] ;
  • de bij e-mail van 15 november 2022 overgelegde producties van [eiseres01] ;
  • de bij e-mail van 16 november 2022 overgelegde productie van [eiseres01] ;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde productie van [eiseres01] ;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde01] .
1.2.
Op 16 november 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres01] is met ingang van 22 november 2021 in dienst getreden bij [gedaagde01] in de functie van schoonheidsspecialiste op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden.
2.2.
Over de duur van de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen in de arbeidsovereenkomst:
“De werknemer is aangenomen voor bepaalde tijd van 22 november 2021 tot en met 21 juni 2022.
De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor ze is aangenomen.
(…)”
2.3.
Het loon van [eiseres01] bij [gedaagde01] bedroeg € 2.300,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.4.
In een WhatsApp-bericht van 25 mei 2022 heeft [eiseres01] het volgende aan [gedaagde01] geschreven:
“Ik heb klanten afgebeld. Ik ben ziek.”
2.5.
[gedaagde01] heeft onder meer het volgende geschreven aan [eiseres01] in een e-mail van
31 mei 2022:
“(…)
Na deze 3 ernstig verwijtbare feiten en deze officiële waarschuwing zal in (de kantonrechter leest: ik) jou geen contractverlenging aanbieden.
(…)”
2.6.
In een e-mail van 20 juni 2022 heeft [gedaagde01] het volgende aan [eiseres01] geschreven:
“(…)
Jouw contact (de kantonrechter leest: contract) liep vandaag af en jij bent niet meer in dienst van [bedrijf01] .
Jij bent nog steeds in gebreken omdat jij de bedrijfsleiding (de kantonrechter begrijpt: bedrijfskleding) niet hebt ingeleverd terwijl ik jou hierom duidelijk heb gevraagd.
Graag deze alsnog uiterlijk morgen in te leveren bij De collega van [naam01] .
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 2.300,00 als compensatie voor de te late aanzegging en € 1.588,00 bruto exclusief 8% vakantietoeslag aan achterstallig salaris over de maand juni 2022, met rente en wettelijke verhoging over het achterstallige salaris;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan [eiseres01] de loonstrook van de maand juni 2022, met een deugdelijke eindafrekening, te verstrekken, met daarin opgenomen betaling van de transitievergoeding en vakantiegeld, op straffe van een dwangsom;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres01] baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] heeft [eiseres01] niet uiterlijk een maand voor het einde van rechtswege van de arbeidsovereenkomst tussen partijen geïnformeerd dat zij de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet wilde voortzetten. Daarom is [gedaagde01] aan [eiseres01] een aanzegvergoeding zoals bedoeld in artikel 7:668 BW verschuldigd
an [eiseres01] . [gedaagde01] heeft daarnaast het salaris van [eiseres01] over de maand juni 2022 (nog) niet aan haar uitbetaald en ook heeft [eiseres01] over die periode geen loonstrook van [gedaagde01] ontvangen. Over het achterstallige salaris is [gedaagde01] wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 50% verschuldigd.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [eiseres01] moet niet ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen tot betaling van de aanzegvergoeding en de transitievergoeding, omdat zij deze vorderingen te laat heeft ingediend.
Het salaris van [eiseres01] over de maand juni 2022 heeft [gedaagde01] nog niet aan [eiseres01] betaald, omdat [eiseres01] bedrijfskleding (nog) niet heeft ingeleverd. Zodra [eiseres01] de bedrijfskleding inlevert zal [gedaagde01] het achterstallige salaris aan [eiseres01] voldoen. [gedaagde01] heeft hiermee haar betalingsverplichting tegenover [eiseres01] rechtsgeldig opgeschort, zodat zij geen wettelijke rente en wettelijke verhoging verschuldigd is aan [eiseres01] . Indien de kantonrechter de wettelijke verhoging toewijst, verzoekt [gedaagde01] deze te matigen tot 10%. De vordering tot het verstrekken van een bruto/netto-specificatie onder straffe van verbeurte van een dwangsom moet ook worden afgewezen. [gedaagde01] heeft geen spoedeisend belang bij het verstrekken van een bruto/netto-specificatie gesteld. Bovendien geldt dat deze al is overgelegd.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat, hoewel dat niet duidelijk uit het petitum blijkt, het ervoor gehouden wordt dat [eiseres01] ook de transitievergoeding vordert, zoals [gedaagde01] dit ook heeft opgevat.
4.2.
Nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan tot en met 21 juni 2022 en de arbeidsovereenkomst niet is verlengd, is de arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd met ingang van 22 juni 2022. Nog daargelaten dat een verzoek tot betaling van de aanzegvergoeding en de transitievergoeding bij verzoekschrift in plaats van bij dagvaarding moeten worden ingediend, volgt de kantonrechter [gedaagde01] in het standpunt dat op grond van artikel 7:686a lid 2 BW op de dag van dagvaarding, te weten op 26 oktober 2022, de bevoegdheid van [eiseres01] om deze verzoeken in te dienen al ruimschoots was vervallen. Voor wat betreft de aanzegvergoeding geldt dat de bevoegdheid om deze te verzoeken vervalt drie maanden na de dag waarop de aanzegverplichting is ontstaan. Dat betekent dat in dit geval die bevoegdheid op de dag van dagvaarding in ieder geval al vervallen was. Voor wat betreft de transitievergoeding geldt dat de bevoegdheid om deze te verzoeken vervalt drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dat betekent dat de bevoegdheid om een transitievergoeding te verzoeken in ieder geval op de dag van dagvaarding al vervallen was. Het gaat hier om vervaltermijnen, die in beginsel niet terzijde geschoven kunnen worden.
De gemachtigde van [eiseres01] heeft namens [eiseres01] op de zitting in reactie op het beroep op de vervaltermijnen een beroep gedaan op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, maar dit beroep naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. Dit brengt mee dat [eiseres01] niet ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen tot betaling aan haar van de aanzegvergoeding en de transitievergoeding. Deze vorderingen worden dus niet inhoudelijk behandeld.
4.3.
Vast staat dat [gedaagde01] het salaris van [eiseres01] over de maand juni 2022 niet heeft uitbetaald. Zij heeft in verband daarmee een beroep gedaan op opschorting. Dit beroep slaagt niet.
Loonopschorting is een zeer ingrijpende maatregel en daarom alleen in zeer uitzonderlijke gevallen toegestaan. Wettelijk is geregeld dat een werkgever het loon mag opschorten als een arbeidsongeschikte werknemer zich niet houdt aan redelijke controlevoorschriften van de werkgever. Zelfs in zo’n situatie moet de werkgever de loonopschorting wel aankondigen. Behalve voor wat betreft deze situatie, zijn er geen specifieke bepalingen in de wet die loonopschorting toestaan.
[gedaagde01] heeft naar het oordeel van de kantonrechter geen situatie geschetst die maakt dat in dit geval bij wijze van hoge uitzondering loonopschorting toegestaan is. Als [eiseres01] bedrijfskleding niet heeft ingeleverd, hetgeen [eiseres01] betwist, dan rechtvaardigt dit nog geen loonopschorting. [gedaagde01] heeft voor het terugkrijgen van de bedrijfskleding dus niet de juiste route bewandeld door voor loonopschorting te kiezen.
De vordering tot betaling van het loon over de maand juni 2022, dat verder qua hoogte niet is betwist, zal dan ook worden toegewezen in dit kort geding. Hierbij weegt de kantonrechter mee dat een loonvordering een spoedeisend karakter heeft, omdat daarmee moet kunnen worden voorzien in het levensonderhoud.
4.4.
De wettelijke rente over het achterstallige salaris wordt eveneens toegewezen.
4.5.
De op grond van artikel 7:625 BW gevorderde wettelijke verhoging zal worden toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter gelet op alle omstandigheden van het geval aanleiding ziet deze te matigen tot 25%.
4.6.
Bij afgifte van de loonstrook over de maand juni 2022 wordt [eiseres01] geacht geen belang meer te hebben, omdat deze in dit kort geding is overgelegd door [gedaagde01] en [eiseres01] , hoewel er een klein verschil is tussen het door [eiseres01] gevorderde achterstallige loon en het loon dat op de loonstrook staat, de inhoud daarvan niet heeft betwist. Partijen zijn het er bovendien kennelijk over eens dat deze loonstrook mede de eindafrekening is, omdat daarin het over de maand juni 2022 opgebouwde vakantiegeld ook is verwerkt én verder niet gesteld of gebleken is dat nog een eindafrekening moet volgen met andere te verwerken informatie. De vordering tot afgifte van de loonstrook over de maand juni 2022 en/of eindafrekening wordt dan ook afgewezen. De daarbij gevorderde dwangsom is in het verlengde hiervan niet toewijsbaar.
4.7.
Omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.8.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
5.1.
verklaart [eiseres01] niet ontvankelijk in haar vorderingen tot betaling van de aanzegvergoeding en de transitievergoeding;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen € 1.588,00 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, met 25% aan wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 1.588,00 bruto vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst al het andere af;
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en in het openbaar uitgesproken.
757