ECLI:NL:RBROT:2022:1042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
ROT 21/5019
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig besluit op verzoek tot herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiser op 17 juli 2020 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen voor herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag. Na een periode van inactiviteit heeft eiser op 11 augustus 2021 de Belastingdienst in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 23 september 2021 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn verzoek. De zitting vond plaats op 20 januari 2022, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op het verzoek van eiser, wat resulteert in de verbeurdverklaring van een dwangsom van € 1.442,-. De rechtbank heeft de dwangsombeschikking van 27 augustus 2021 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn van 3 maart 2022 wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de proceskosten van eiser vastgesteld op € 759,- en het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 februari 2022 door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. J. van den Ende,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigden: mr. M. Burghout en mr. H. Yilmaz.

Procesverloop

Eiser heeft op 17 juli 2020 bij verweerder een verzoek gedaan tot herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag.
Bij brief van 11 augustus 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
Eiser heeft op 23 september 2021 beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek tot herbeoordeling.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022.
Eiser en verweerder zijn daarop vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 27 juli 2020 heeft verweerder het telefonische verzoek van eiser van 17 juli 2020 tot herbeoordeling van zijn recht op kinderopvangtoeslag bevestigd en het verzoek in behandeling genomen.
Bij brief van 17 februari 2021 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat het niet lukt de herbeoordeling binnen zes maanden te verrichten en dat de termijn hiervoor met een half jaar wordt verlengd.
Bij brief van 30 april 2021 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij op basis van een zogenaamde lichte toets niet in aanmerking komt voor een (minimaal) compensatiebedrag van € 30.000,- maar dat hierover pas later een definitief besluit wordt genomen.
Bij brief van 11 augustus 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en vermeld dat indien niet tijdig een beslissing volgt, eiser aanspraak maakt op een dwangsom.
Bij brief van 27 augustus 2021 heeft verweerder hierop een reactie gegeven. Volgens verweerder is de ingebrekestelling terecht, maar heeft eiser geen recht op een dwangsom.
Vervolgens heeft eiser op 23 september 2021 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek tot herbeoordeling.
2. Bij de beoordeling zijn de volgende wettelijke bepalingen relevant.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
3. Hoewel een bezwaarclausule (ten onrechte) ontbreekt, is de brief van 27 augustus 2021 een dwangsombeschikking, waarin verweerder de gevorderde dwangsom afwijst.
In beroep stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser wel recht heeft op een dwangsom, omdat niet tijdig is beslist op het verzoek tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag van eiser. De rechtbank sluit zich hierbij aan en zal daarom de dwangsombeschikking van 27 augustus 2021 vernietigen en met toepassing van artikel 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de hoogte van de dwangsom vaststellen.
4. Omdat verweerder op het moment van de zitting van 20 januari 2022 nog niet had beslist op het verzoek tot herbeoordeling en er toen meer dan 42 dagen waren verstreken sinds verweerder de ingebrekestelling van 11 augustus 2021 heeft ontvangen, stelt de rechtbank vast dat verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- verbeurd heeft.
5. Nu verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank verder dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Verweerder heeft verzocht deze termijn te verlengen tot zes weken. Eiser heeft ingestemd met een termijn van vier weken. In dit geval ziet de rechtbank bijzondere omstandigheden om op grond van het derde lid van dit artikel van de standaardtermijn van twee weken af te wijken. In algemene zin geldt dat er een zeer groot aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag bij verweerder zijn binnen gekomen, veel meer dan voorzien was. Deze aanvragen dienen allemaal met een grote zorgvuldigheid te worden beoordeeld.
Ook moest het dossier van eiser worden samengesteld en aan de gemachtigde van eiser worden verzonden, wat op 23 november 2021 is gebeurd. Hierop heeft eiser recent een reactie gegeven, zodat verweerder nu een volledige beoordeling kan geven. Bij de beoordeling wordt alle informatie verzameld en wordt door een beoordelingsteam vastgesteld of sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
Hierna volgt nog een zienswijzeprocedure waarbij eiser eerst een vooraankondiging ontvangt en gelegenheid krijgt daarop te reageren. Na een eventuele reactie neemt verweerder een besluit. Al deze omstandigheden samen rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in dit geval een beslistermijn van zes weken, vanaf het moment van de zitting. Dit betekent dat verweerder dus uiterlijk 3 maart 2022 een beslissing op het verzoek van eiser moet nemen.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de termijn van 3 maart 2022 overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
7. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet ook het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de dwangsombeschikking van 27 augustus 2021;
- stelt de door verweerder te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op uiterlijk 3 maart 2022 een besluit op het verzoek van eiser te
nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 14 februari 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.