ECLI:NL:RBROT:2022:10407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
ROT 22/2638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens onvoldoende samenwoonperiode

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie beoordeeld. Eiseres, die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, had op 2 november 2020 een verzoek ingediend om het Nederlanderschap voor haarzelf en haar dochter toe te kennen. De afwijzing van dit verzoek was gebaseerd op het feit dat eiseres en haar toenmalig partner niet minimaal drie jaar onafgebroken samenwoonden, wat een vereiste is volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).

De rechtbank constateert dat eiseres op 9 mei 2017 in de basisregistratie personen (brp) is ingeschreven op hetzelfde adres als haar partner, maar dat zij tussen 6 juli 2021 en 10 januari 2022 niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven. Dit betekent dat eiseres niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor naturalisatie. De rechtbank wijst erop dat de samenwoning ook na het indienen van het verzoek om naturalisatie moet voortduren, wat in dit geval niet het geval was.

Eiseres voerde aan dat zij meer dan drie jaar met haar partner had samengewoond, maar de rechtbank oordeelt dat deze grond niet kan slagen. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van de RWN, en dat er geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van het verzoek om naturalisatie. Eiseres kan een nieuw verzoek indienen indien zij langer dan vijf jaar in de brp staat ingeschreven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.M. Bijvank).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie in het primaire besluit van 25 oktober 2021. Met het bestreden besluit van 16 mei 2022 (op het bezwaar van eiseres) is verweerder bij die afwijzing gebleven. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en namens verweerder (via Teams): mr. R.P.G.H. Belluz.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres is in het bezit van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘Verblijf bij familie- of gezinslid bij [naam 1]’. Zij heeft op 2 november 2020 een verzoek ingediend om aan haarzelf en haar dochter ([naam 2]) het Nederlanderschap toe te kennen. Bij brief van 1 oktober 2021 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld het voornemen te hebben om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken, omdat zij niet meer zou voldoen aan de voorwaarden die voor haar verblijfsvergunning zijn gesteld. Volgens de basisregistratie personen (brp) zou eiseres namelijk niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven als [naam 1]. Verweerder heeft vervolgens om informatie gevraagd om te kunnen beoordelen of eiseres vanwege een andere reden een verblijfsrecht zou kunnen hebben.
1.2.
In het primaire besluit heeft verweerder toegelicht dat het verzoek van eiseres om naturalisatie wordt afgewezen omdat zij niet voldoet aan de daarvoor gestelde wettelijke vereisten. [1] Eiseres woonde namelijk niet minimaal drie jaar onafgebroken samen met haar partner. Verweerder heeft verder toegelicht dat het verzoek ook niet op basis van andere wettelijke bepalingen kan worden gehonoreerd. [2] Verweerder heeft uiteengezet dat tegen het verblijf van eiseres bedenkingen [3] bestaan omdat er een voornemen is om haar verblijfsvergunning in te trekken en heeft geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule uit artikel 10 van de RWN toe te passen.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft verder toegelicht dat de verblijfsvergunning van eiseres weliswaar is ingetrokken in het besluit van 17 januari 2022, maar dat eiseres op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning om het gezinsleven met haar zoon (Graziano) uit te oefenen. Tegen eiseres bestaan dan ook geen bedenkingen meer tegen haar verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland. Maar, omdat de samenwoning van eiseres en [naam 1] tussen 6 juli 2021 en 10 januari 2022 onderbroken is geweest, voldoet eiseres volgens verweerder niet aan het vereiste van artikel 8 lid 4 van de RWN (minimaal drie jaren onafgebroken samenwonen met de partner).

Het beroep van eiseres

2. In beroep voert eiseres aan dat zij voorafgaand aan het verzoek om naturalisatie meer dan drie jaar heeft samengewoond met haar partner [naam 1], zodat zij en haar dochter in aanmerking komen voor naturalisatie.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie op 25 oktober 2021 terecht heeft afgewezen.
4. De grond dat eiseres meer dan drie jaar met haar toenmalig partner heeft samengewoond (voorafgaand aan het verzoek om naturalisatie) kan niet slagen. Verweerder heeft inzichtelijk gemotiveerd dat eiseres op 9 mei 2017 in de brp is ingeschreven op hetzelfde adres als haar partner [naam 1]. Hij en eiseres stonden in de periode van 6 juli 2021 tot en met 10 januari 2022 niet op hetzelfde adres ingeschreven. Op basis van de artikelen 8, eerste lid, onder c en lid 4, van de RWN, moet de verzoeker om naturalisatie drie jaar samen met diens partner samenwonen. Verweerder heeft terecht toegelicht dat dit verblijf ook na het verzoek om naturalisatie moet voortduren en dat dit bij eiseres niet het geval is geweest.
Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of eiseres voldoet aan artikel 8, eerste lid, onder c van de RWN, waarin de voorwaarde staat dat de verzoeker vijf jaar onafgebroken in het Koninkrijk moet wonen. Verweerder heeft inzichtelijk toegelicht dat eiseres ook niet aan deze voorwaarde voldoet, omdat is gebleken dat zij van 9 mei 2017 tot op het moment van het primaire besluit (25 oktober 2021), en daarmee minder dan vijf jaar, stond ingeschreven in de brp. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiseres een nieuw verzoek om naturalisatie kan indienen, indien zij langer dan vijf jaar in de brp staat ingeschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op wat hiervoor is besproken en de gegeven feiten en omstandigheden overweegt de rechtbank dat verweerder terecht het verzoek om naturalisatie heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft daarmee in stand.
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2022.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: de voor het beroep relevante wet- en regelgeving uit de RWN

Artikel 7

1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
2. Ten aanzien van hen die hun hoofdverblijf hebben in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, adviseert Onze Minister van Justitie van Aruba, van Curaçao, onderscheidenlijk van Sint Maarten, omtrent het verzoek.

Artikel 8

1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker
a. die meerderjarig is;
b. tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen bedenkingen bestaan;
c. die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft;
d. die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal en – indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft – de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen; en
e. die verklaart bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Het besluit tot verlening wordt niet bekend gemaakt dan nadat de verklaring daadwerkelijk is afgelegd.
2. Het eerste lid, onder c, geldt niet met betrekking tot de verzoeker die hetzij te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten, hetzij sedert tenminste drie jaren de echtgenoot is van en samenwoont met een Nederlander, hetzij tijdens zijn meerderjarigheid in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geadopteerd door ouders van wie in elk geval één het Nederlanderschap bezit.
3. De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op twee jaren gesteld voor degene die in totaal ten minste tien jaren in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toelating en hoofdverblijf heeft gehad.
4. De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd tenminste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is.
5. De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt eveneens op drie jaren gesteld voor de verzoeker die door erkenning of wettiging zonder erkenning het kind van een Nederlander is geworden. Voor de verzoeker die tijdens zijn minderjarigheid is erkend of gewettigd wordt de termijn van drie jaren verminderd met de onafgebroken periode gedurende welke hij onmiddellijk voorafgaande aan zijn meerderjarigheid na de erkenning of wettiging zonder erkenning, verzorging en opvoeding heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend of wiens kind hij door wettiging zonder erkenning is geworden.
6. Een krachtens het eerste lid, onder d, vastgestelde algemene maatregel van rijksbestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan beide kamers der Staten-Generaal.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
2.Zoals bedoeld in artikel 8, tweede tot en met vijfde lid, van de RWN.
3.Zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b van de RWN.