ECLI:NL:RBROT:2022:10346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
9900459 CV EXPL 22-16369
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting BPL Pensioen (hierna: BPL) en een huurder, aangeduid als [gedaagde01]. BPL vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van zeven maanden. De huurder had een maandelijkse huurprijs van € 1.300,23 en had in totaal een achterstand opgebouwd van € 9.226,92 op het moment van de mondelinge behandeling. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand ernstig genoeg was om de huurovereenkomst te ontbinden, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de huurder, die aangaf tijdelijk onvoldoende inkomsten te hebben gehad. De rechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat de gevolgen van ontruiming voor de huurder niet opwegen tegen de belangen van BPL, die recht heeft op betaling van de huur. De kantonrechter heeft de huurder veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, de lopende huur tot de ontruiming, en de proceskosten. Tevens is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat BPL het vonnis direct kan uitvoeren, ondanks het verzet van de huurder.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9900459 CV EXPL 22-16369
datum uitspraak: 14 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting BPL Pensioen,
vestigingsplaats: Woerden,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Claassen.
De partijen worden hierna ‘BPL’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 mei 2022, met bijlage;
  • het antwoord;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte met nadere bijlagen van BPL.
1.2.
Op maandag 12 september 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met de gemachtigden van partijen besproken.

2..De feiten

[gedaagde01] huurt een woning van BPL aan het adres [adres01] te [plaats01] . De maandelijkse huurprijs bedraagt op dit moment € 1.300,23 per maand en moet bij vooruitbetaling worden betaald.

3..Het geschil

3.1.
BPL eist samengevat:
  • de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde01] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 5.824,15 met rente en de lopende huur vanaf juni 2022;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit € 5.200,92 aan huur tot en met de maand mei 2022 en buitengerechtelijke kosten van € 623,23.
3.2.
BPL baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] heeft een huurachterstand laten ontstaan. Deze huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis. Zijn verweer wordt onder de beoordeling besproken.

4..De beoordeling

huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de huurachterstand op het moment van de mondelinge behandeling € 9.226,92 was. Dit bedrag is gebaseerd op de huur tot en met de maand september 2022. [gedaagde01] wordt veroordeeld om dit bedrag aan BPL te betalen.
4.2.
De buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 623,23 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van BPL volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] deze stellingen niet heeft betwist.
ontbinding huurovereenkomst
4.3.
Als de huurder zijn verplichting om tijdig de huur te betalen niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden. De rechter wijst deze vordering alleen toe als de huurachterstand ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te beëindigen. Meestal zal een achterstand van meer dan drie maanden voldoende zijn, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. Van belang is bijvoorbeeld ook of de huur weer wordt betaald en of de achterstand (deels) is ingelopen [1] .
4.4.
In het kader van de gevorderde ontbinding en ontruiming weegt de kantonrechter de volgende omstandigheden af. Op het moment van dagvaarden was de huurachterstand gelijk aan 4 maanden huur. Inmiddels is de huurachterstand opgelopen tot een bedrag gelijk aan 7 maanden huur. [gedaagde01] stelt dat hij door bijzondere omstandigheden enige tijd niet beschikte over voldoende inkomsten, maar dat hij op dit moment weer voldoende inkomsten genereert. [gedaagde01] stelt daarnaast veel belang te hebben bij behoud van de woning, omdat hij anders met zijn partner en minderjarig kind dakloos wordt en dat zij in de toekomst zeer lastig in aanmerking zullen komen voor een huurwoning in de sociale sector. De kantonrechter begrijpt dat een ontruiming vergaande gevolgen zal hebben voor [gedaagde01] en zijn gezin, maar het verlies van woonruimte en het moeten vinden van nieuwe woonruimte is inherent aan een ontruiming. Deze omstandigheden maken op zichzelf niet dat de vordering tot ontbinding en ontruiming moet worden afgewezen. Daar komt bij dat [gedaagde01] in de periode mei – september 2022 slechts éénmaal de lopende huur aan BPL heeft voldaan. Hoe vervelend de gevolgen van een ontruiming ook zijn, deze maken niet dat BPL een huurachterstand van ruim een half jaar hoeft te accepteren. Mede gelet op de hoogte van de huurachterstand is de kantonrechter van oordeel dat de tekortkoming in samenhang met de genoemde omstandigheden de ontbinding met ontruiming rechtvaardigt.
4.5.
[gedaagde01] verzoekt subsidiair om een terme de grâce. Dit verzoek zal worden afgewezen, omdat [gedaagde01] geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat hij op korte termijn de openstaande hoofdsom – inclusief kosten – kan voldoen aan BPL.
4.6.
[gedaagde01] moet de huur blijven betalen tot en met de maand waarin hij de woning met al zijn spullen heeft verlaten [2] . Dit deel van de vordering wordt daarom ook toegewezen.
proceskosten
4.7.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van BPL tot vandaag vast op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,- tarief). Dit is totaal € 1.263,43. Voor kosten die BPL maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 124,- (1/2 punt x €311,- tarief met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.8.
[gedaagde01] voert gemotiveerd verweer tegen de door BPL gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
4.9.
[gedaagde01] heeft verzocht om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en baseert zijn verzoek op artikel 7:295 BW. Dit artikel kan hem in deze zaak niet baten, omdat dit ziet op de opzegging van huur van bedrijfsruimte en [gedaagde01] niet heeft gemotiveerd op grond waarvan dit wetsartikel in deze procedure naar analogie zou moeten worden toegepast. In deze zaak moet dan ook aansluiting worden gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 29 november 1996. [3] Op grond van dat arrest moeten bij de beoordeling of de beslissing al dan niet uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Deze afweging van de wederzijdse belangen valt uit in het voordeel van BPL. Zoals hiervoor onder 4.4. tot en met 4.7. is overwogen, is immers sprake van een aanzienlijke huurachterstand die in de loop van de onderhavige procedure enkel is opgelopen. De persoonlijke (financiële) belangen van [gedaagde01] wegen niet zwaar genoeg om af te wijken van de hoofdregel dat BPL een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis ten uitvoer mag leggen. Dit vonnis wordt daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan BPL te betalen € 9.850,15 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het saldo vanaf 24 mei 2022 dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag van de algehele voldoening;
5.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde01] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis de woning aan het adres [adres01] te [plaats01] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde01] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van BPL te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] aan BPL te betalen € 1.300,23 met ingang van de maand oktober 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van BPL tot vandaag vastgesteld op € 1.263,43;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. van Gastel en in het openbaar uitgesproken.
44236

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.
2.Na ontbinding van de huurovereenkomst is op grond van artikel 7:225 BW een vergoeding gelijk aan de huurprijs verschuldigd.
3.Zie Hoge Raad van 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215.