In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de rechtspersoon Coeo Securitisation Ltd., gevestigd in Dublin, Ierland, en de gedaagde, aangeduid als [gedaagde01]. De eiser, Coeo, heeft een vordering ingesteld tot betaling van een bedrag van € 205,78, bestaande uit een hoofdsom van € 163,50, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft de vordering betwist en stelde dat hij geen aanmaningen heeft ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verweer van de gedaagde niet geloofwaardig is, aangezien Coeo voldoende bewijs heeft geleverd dat de aanmaningen zijn verzonden en ontvangen.
De procedure begon met een dagvaarding op 9 maart 2022, gevolgd door een antwoord van de gedaagde op 24 maart 2022, en verdere processtukken zoals repliek en dupliek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde zijn betalingsverplichting uit de koopovereenkomst niet is nagekomen, wat heeft geleid tot de vordering van Coeo. De kantonrechter heeft de informatieverplichtingen die voortvloeien uit de wet beoordeeld en vastgesteld dat Coeo aan deze verplichtingen heeft voldaan.
De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en incassokosten, en heeft de proceskosten aan de zijde van Coeo vastgesteld op € 309,22. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Coeo het vonnis kan laten uitvoeren voordat het eventueel in hoger beroep wordt aangevochten.