ECLI:NL:RBROT:2022:10296

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
C/10/644284 / FA RK 22-6260
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in een verstek familiezaak met betrekking tot de belangen van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, die de minderjarigen [naam kind 1] en [naam kind 2] heeft erkend, verzocht om de eerder vastgestelde kinderbijdrage van € 125,- per maand per kind, zoals bepaald in de beschikking van 7 oktober 2016, te wijzigen naar nihil. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 30 juni 2021 een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangt, maar dat hij niet heeft aangetoond dat zijn draagkracht op dat moment zo laag was dat hij geen enkele bijdrage kon betalen. Volgens de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen heeft een onderhoudsplichtige ouder met een uitkering een minimum-draagkracht van € 25,- per maand voor één kind en € 50,- voor twee of meer kinderen. De rechtbank heeft daarom besloten dat de kinderbijdrage met ingang van 1 juli 2021 op € 25,- per maand per kind wordt vastgesteld, en heeft het verzoek van de man voor het overige afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/644284 / FA RK 22-6260
Beschikking van 18 november 2022 betreffende wijziging onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
niet verschenen.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 8 september 2022.
1.2.
Binnen de door de rechtbank gestelde termijn is geen verweerschrift ingekomen.

2..De vaststaande feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarigen;
[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2009 te [geboorteplaats kind 1];
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2012 te [geboorteplaats kind 2].
2.2.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2016 is – voor zover hier van belang – bepaald dat (zoals tussen partijen is overeengekomen):
  • de man aan de vrouw met ingang van 14 maart 2016 als kinderbijdrage zal uitkeren € 125,- per maand per kind;
  • de man wordt toegestaan de tot 1 september 2016 verschuldigde termijnen van in totaal € 1.375,-, met ingang van 1 september 2016 af te betalen met € 150,- per maand.

3..Het verzoek

3.1.
De man verzoekt het volgende:
- de beschikking van 7 oktober 2016 te wijzigen en de door de man te betalen kinderbijdrage met ingang van 7 oktober 2016 op nihil te stellen, althans met ingang van 1 juli 2021 met betaling van hetgeen de man verschuldigd is op
hetgeen hij feitelijk heeft voldaan;
- de achterstand in de door de man volgens de beschikking van 7 oktober 2016 te
betalen kinderbijdrage kwijt te schelden.
3.2.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd.

4..De beoordeling

4.1.
De onderhoudsbijdrage
4.1.1.
Hoewel de vrouw geen verweer voert tegen de door de man verzochte nihilstelling vindt de rechtbank het verzoek van de man niet geheel toewijsbaar. Dat wordt hierna uitgelegd.
4.1.2.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank moet onderzoeken of de man, op wie als verzoekende partij de stelplicht rust, aan die plicht heeft voldaan. Daar komt bij dat de rechtbank bij de vaststelling (en wijziging) van kinderalimentatie ambtshalve acht moet slaan op de belangen van minderjarige kinderen. In dit verband is ook van belang dat artikel 1:402 BW de rechter grote vrijheid laat bij het vaststellen van de ingangsdatum van de (wijziging van de) kinderbijdrage. Met deze uitgangspunten in het achterhoofd overweegt de rechtbank het volgende.
4.1.3.
Op grond van artikel 1:401 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.1.4.
De man stelt onweersproken dat zijn draagkracht niet meer toereikend is om de eerder overeengekomen kinderbijdrage te voldoen. Er is dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in art. 1:401 BW.
4.1.5.
De man heeft niet gesteld dat zijn draagkracht op 7 oktober 2016, dus iets minder dan 2 maanden na de dag van de onderling door partijen getroffen regeling over de kinderbijdrage, al dusdanig laag was dat hij geen enkele kinderbijdrage (meer) kon betalen.
De rechtbank kan dat gebrek aan draagkracht evenmin afleiden uit de stellingen van de man. Zo heeft de man niet gesteld wat zijn inkomen in de jaren 2016 tot en met 2020 concreet is geweest, dan wel welke bijzondere omstandigheden er in die jaren waren om te kunnen concluderen dat dit leidde tot een draagkracht van € 0,-.
Wel is duidelijk dat de man vanaf 30 juni 2021 een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangt. De man meent dat die omstandigheid – in ieder geval – met ingang van 1 juli 2021 tot nihilstelling van de kinderbijdrage moet leiden. Dit is niet in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Volgens de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen heeft - bijzondere omstandigheden daargelaten - een onderhoudsplichtige ouder (zijnde de niet verzorgende ouder) met een uitkering op basis van de Participatiewet een minimum-draagkracht van € 25,- per maand voor één kind en € 50,- voor twee of meer kinderen.
De man heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die maken dat hij zelfs niet in staat is om dit minimumbedrag bij te dragen.
Daarom zal de rechtbank het verzoek van de man in zoverre toewijzen dat – met wijziging van de eerdere beschikking – de kinderbijdrage met ingang van 1 juli 2021 zal worden bepaald op € 25,- per maand per kind. Voor het overige zal het verzoek worden afgewezen.
4.2.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2016 in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1] 2009 te [geboorteplaats kind 1] en [naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2012 te [geboorteplaats kind 2],
met ingang van 1 juli 2021 wordt bepaald op € 25,- per maand per kind;
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.B. van den Enden, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Vrolijk-Kronbichler op 18 november 2022.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.