ECLI:NL:RBROT:2022:10279

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
10-171228-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 6 september 2020 heeft de verdachte in Rotterdam een ernstig verkeersongeval veroorzaakt door roekeloos rijgedrag. De verdachte, die zonder rijbewijs en onder invloed van alcohol was, reed over een doorgetrokken streep en kwam op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer. Dit leidde tot een frontale botsing met een andere auto, waarbij de bestuurder van die auto zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank constateerde een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, omdat de politie onterecht een volledige back-up van de smartphone van de verdachte had gemaakt, waardoor ook communicatie met zijn advocaat toegankelijk werd voor derden. Ondanks dit verzuim oordeelde de rechtbank dat het geen invloed had op het vooronderzoek, maar besloot wel de straf te matigen. De officier van justitie had 18 maanden gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank legde 15 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, die blijvende schade had opgelopen door het ongeval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-171228-21
Datum uitspraak: 18 november 2022
Tegenspraak (279 Sv)
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadslieden mr. S.F.W. van ‘t Hullenaar en mr. E.A.M.J. Heffels, advocaten te Arnhem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaar;
  • te bepalen dat ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.

4..Vormverzuim

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat er onderzoek heeft plaatsgevonden aan de smartphone van de verdachte. Op de door de verdediging ontvangen DVD’s staat een back-up van de volledige inhoud van de smartphone van de verdachte, waaronder gesprekken tussen de verdachte en een advocaat. Het maken van een dergelijke back-up van de smartphone van de verdachte door de politie betreft ‘een zeer ingrijpende inbreuk’ op zijn privacy.
Voor een dergelijk vergaand onderzoek is een machtiging van de rechter-commissaris nodig. Die machtiging had - gelet op het onderzoeksbelang en onderzoeksdoel - nooit gegeven mogen worden. Het gaat volgens de raadslieden dan ook om een bijzonder ernstig (onherstelbaar) vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering waaraan forse strafvermindering moet worden verbonden.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat er inderdaad sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, maar dat de verdachte daardoor niet zodanig in zijn belang is geschaad dat daaraan een sanctie moeten worden verbonden. De officier van justitie stelt dat het voldoende is om het vormverzuim vast te stellen.
4.3.
Beoordeling
De rechtbank constateert dat er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie heeft toestemming gegeven om een beperkt onderzoek te verrichten aan de smartphone van de verdachte en de opdracht ook duidelijk gespecificeerd. Gelet op de toelichting van de verdediging op zitting is echter om onduidelijke redenen door de politie van de opdracht van de officier van justitie afgeweken. Dit alles heeft er in geresulteerd dat door het volledig kopiëren van de telefoon en die bestanden vast te leggen op een tweetal gegevensdragers een min of meer compleet beeld kan zijn verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de verdachte. Hierbij is ook tenminste een aantal berichten van de verdachte aan of van een advocaat toegankelijk geworden voor derden. Dit is een onjuiste en zeer ongewenste gang van zaken. De rechtbank heeft op geen enkele wijze kennisgenomen van (de inhoud van) de DVD’s en niet is gebleken dat deze werkwijze van de politie ook maar de minste invloed heeft gehad op het verloop en de inhoud van het vooronderzoek. Echter, gelet op de grote ernst van het verzuim en het nadeel voor het privéleven van de verdachte dat door het verzuim is veroorzaakt, kan het echter niet bij een enkele constatering blijven. De rechtbank zal de op te leggen straf matigen op de wijze als bij de strafmotivering nader zal worden overwogen.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte op 6 september 2020 omstreeks 19.48 uur op de Zevenkampse-ring te Rotterdam de bestuurder is geweest van de bij het ongeval betrokken Mercedes Sprinter bestelbus (hierna ook: de bestelbus). Uit de door Opto-ring verstrekte camera-beelden kan niet worden opgemaakt dat de verdachte vlak voor het ongeval achter het stuur van de bestelbus heeft plaatsgenomen. Daar komt bij dat de getuigenverklaringen van [naam01] , [naam02] , [naam03] , [naam04] , [naam05] , [naam06] , [naam07] , [naam08] en [naam09] in onderling verband en samenhang bezien er juist op wijzen dat [naam10] ten tijde van de aanrijding de bestuurder van de bestelbus was. Uit de uitkomsten van het DNA-onderzoek op de airbags kan evenmin worden opgemaakt dat de verdachte ten tijde van de aanrijding de bestuurder van de bestelbus is geweest. Het speeksel van [naam10] is uiterst links op
de airbag aan de bijrijderskant aangetroffen en dus zeer dicht bij de plaats van de bestuurder.
Op de airbag aan de kant van de bestuurder zijn weliswaar twee speekselsporen van de verdachte aangetroffen, maar binnen één van deze twee sporen is het DNA-profiel van minimaal één andere persoon aangetroffen. Dat moet dus het DNA-profiel van [naam10] zijn geweest. Zeven van de acht speekselsporen op de airbag aan de kant van de bijrijder konden niet nader worden onderzocht. De verdediging is ervan overtuigd dat meerdere van die sporen speekselsporen van de verdachte zijn. Kortom, het DNA-onderzoek levert niet onomstotelijk dadersporen op.
De raadsvrouw heeft voorwaardelijk verzocht om het Openbaar Ministerie de opdracht te geven dat het NFI zich als deskundige uitlaat over de vraag of de speekselsporen - zoals hiervoor bedoeld - kunnen zijn veroorzaakt terwijl de verdachte bijrijder was en [naam10] bestuurder van de bestelbus, al dan niet via een hypothesevergelijking.
Verder heeft de raadsvrouw voorwaardelijk verzocht de videobeelden van de [adres02] , waarvan de politie stelt dat deze niet bruikbaar zijn, aan het NFI dan wel aan TNO ter beschikking te stellen ter uitvergroting en verscherping van die beelden.
Mogelijk verschaffen deze beelden meer duidelijkheid over wie de bestuurder is geweest.
5.1.2.
Beoordeling
Op 6 september 2020 om 19.48 uur heeft er op de [straatnaam01] te [plaats02] een aanrijding plaatsgevonden tussen een Mercedes Sprinter bestelbus (hierna: de bestelbus) en een personenauto van het merk Audi A3 (hierna: de Audi). In de bestelbus zaten de verdachte en [naam10] . In de Audi zat de heer [slachtoffer01] (hierna: het slachtoffer). Het slachtoffer heeft bij die aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten: een lekke long rechts, een bloeding tussen de schedel en de hersenen, alsmede diverse ribfracturen.
Uit het rapport van de VOA blijkt dat de bestelbus bij het naderen van de brug ter hoogte van de Hunze, in een bocht naar rechts, de doorgetrokken witte streep heeft overschreden en daarbij terecht is gekomen op de zuidelijke rijstrook bestemd voor tegemoetkomend verkeer. Dit rijgedrag heeft de frontale botsing met de Audi veroorzaakt. De centrale vraag in deze strafzaak is: wie was de bestuurder van de bestelbus was ten tijde van de aanrijding. De verdachte en [naam10] Hebben beiden verklaard dat zij niet hebben gereden ten tijde van de aanrijding omdat ze te dronken waren.
Op de camerabeelden van de Opto-ring is, voor zover hier van belang, het volgende te zien.
Om 19:35 uur stapt [naam10] in de bestelbus aan de bestuurderszijde. De verdachte stapt dan in aan de bijrijderszijde. Om 19:38:58 uur gaat de bestelbus rijden. Om circa 19:43:40 uur is te zien dat vanaf de linkerzijde (bestuurderszijde) van de bus - die dan wederom stil staat - een manspersoon die lijkt op [naam10] , naar de achterzijde van de bus en daarna naar de rechterzijde in de richting van de bijrijderszijde van de bestelbus loopt. Tevens is te zien dat vlak daarvoor de man die lijkt op [naam10] en de man die lijkt op de verdachte elkaar aan de achterzijde van de bus passeren en dat de verdachte in de richting van de bestuurderszijde liep. Om 19:44:47 uur gaat de bestelbus weer rijden. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte kort voor het ongeval de bestelbus is gaan besturen. Dit vindt verder steun in het nadien verrichte sporenonderzoek aan de airbags van de bestelbus. Daarbij is van belang dat vanwege hun werking de sporen op de airbags pas kunnen zijn ontstaan ten tijde van de botsing. Zowel de airbag aan de bestuurderszijde ( [nummer01] ) als die aan de passagierszijde ( [naam11] ) zijn veiliggesteld, bemonsterd en nader onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat op de airbag aan de
passagierszijde een DNA-profiel dat overeenkomt met dat van [naam10] is aangetroffen en op de airbag aan de
bestuurderszijde een DNA-profiel dat overeenkomt met dat van de verdachte. De bewijskracht van de aangetroffen DNA-profielen is zeer groot, te weten: meer dan 1 miljard.
Tot slot wijst ook het bij [naam10] geconstateerde, gefotografeerde en omschreven letsel er op dat hij op de bijrijdersplaats heeft gezeten op het moment van de aanrijding. Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bestuurder van de bestelbus was ten tijde van de aanrijding.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht en ziet zij geen aanleiding voor de door de verdediging voorwaardelijk verzochte onderzoekhandelingen.
De rechtbank zal thans over gaan tot het bepalen welke mate van schuld -in de zin van art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) verdachte heeft aan het verkeersongeval.
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties, -van licht naar zwaar- opklimmend van
aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettendtot
roekeloos. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik ervan in de rechtspraak willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In artikel 5a WVW is - kort gezegd - strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels in die mate worden geschonden dat daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is te duchten. De rechtbank moet beoordelen of de verkeersgedragingen van de verdachte een veroordeling op grond van artikel 5a WVW zouden opleveren.
De verdachte heeft met zijn rijgedrag diverse wezenlijke verkeersregels overtreden. Zo heeft hij onvoldoende rechts gehouden op de [straatnaam01], vlak voordat de weg een bocht maakte en omhoogliep naar de brug ter hoogte van de Hunze (lid 1 onderdeel a), is hij over een doorgetrokken streep gereden, die zijn rijbaan met die voor tegemoetkomend verkeer scheidde en is hij op die rijbaan voor tegemoetkomend verkeer gekomen (lid 1 onderdeel j). Hij was daarbij zwaar onder invloed van alcohol (lid 2), hij blies 790 ug/l, en heeft geen rijbewijs. Voor beginnend bestuurders en bestuurders zonder rijbewijs is de grens 88 microgram/liter uitgeademde lucht. Verdachte had moeite om de auto onder controle te houden en is herhaaldelijk tegen stoepranden gereden om uiteindelijk over een doorgetrokken streep op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer te komen. Hij heeft
de verkeersregels in ernstige mate genegeerd.
Het gevaar viel niet alleen te duchten, maar heeft zich ook gemanifesteerd, waarbij de bestuurder van de tegemoetkomende auto door het roekeloos handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat de concrete verkeersgedragingen van de verdachte die tot het ongeval hebben geleid, zijn aan te merken als een overtreding van artikel 5a WVW en dat deze een veroordeling op grond van dit artikel zonder meer zouden rechtvaardigen indien er geen ongeval had plaatsgevonden. Daardoor is sprake van roekeloosheid, de zwaarste vorm van schuld. De rechtbank acht dan ook het onder 1 primair ten laste gelegde in die vorm wettig en overtuigend bewezen.
5.1.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 primair ten laste gelegde in de vorm van roekeloosheid.
5.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1. primair,
hij op 6 september 2020 te [plaats02] als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig door roekeloos te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de [straatnaam01],
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-in een bocht naar rechts niet het verloop van de voor hem bestemde rijstrook heeft
gevolgd en
-een doorgetrokken streep heeft overschreden en
-op de rijstrook bestemd voor het hem tegemoet komende verkeer is gekomen,
en
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een hem tegemoet komende
personenauto, bestuurd door [slachtoffer01] ,
waardoor die [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel (te weten een bloeding tussen de
schedel en de hersenen en meerdere ribbreuken) is ontstaan;
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van
alcoholische drank;
2.
hij op 6 september 2020 te [plaats01] , als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een
motorrijtuig (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de
Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel
van een hulpofficier van justitie zich aan een
bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
3.
hij op 6 september 2020 te [plaats02] , als bestuurder van een
motorrijtuig (bestelauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als
bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994,
790 microgram, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was
vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat aan hem een
rijbewijs was afgegeven;
4.
hij op 6 september 2020 te [plaats02] als bestuurder van een
motorrijtuig (bestelauto) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de [straatnaam01], zonder dat aan hem door de daartoe
bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994
een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat
motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. primair.

Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid van deze wet;

2.
Overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
3.

Overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;

4.
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Waarbij de feiten 1 en 3 in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft op 6 september 2020 te [plaats02] een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt door zich roekeloos te gedragen. De verdachte is zonder rijbewijs en fors onder invloed van alcohol, vlak voordat de weg een bocht maakte over een doorgetrokken streep gereden en op die rijbaan voor tegemoetkomend verkeer gekomen. Daar heeft een frontale botsing met een tegemoetkomende personenauto plaatsgevonden. De bestuurder van die personenauto heeft door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Het volstrekt onverantwoorde en (levens)gevaarlijke rijgedrag van verdachte heeft grote lichamelijke en psychische gevolgen voor het slachtoffer gehad. Uit de op zitting door de officier van justitie voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat het slachtoffer zeven maanden heeft moeten revalideren en nooit meer de oude zal worden. Hij heeft nog steeds last van verlammingsverschijnselen en zijn motoriek is blijvend beschadigd. De verdachte heeft bovendien op geen enkele wijze verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn handelen, maar heeft getracht een ander voor de gevolgen van zijn verkeersfouten te laten opdraaien. Verdachte heeft verder geweigerd om gevolg te geven aan het (laten) afnemen van een bloedproef, en heeft op die manier het onderzoek op dit punt onmogelijk gemaakt. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 september 2022 kunnen lezen dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor verkeersmisdrijven, maar wel voor geweldsdelicten.
Gezien de ernst van met name het onder 1 primair bewezenverklaarde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarbij geldt dat uitgangspunt voor de afdoening van deze strafzaak neerkomt op 18 maanden gevangenisstraf en een forse ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf in beginsel een passende straf.
Gelet op de aard en inhoud van het eerder in dit vonnis vastgestelde vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zal de straf echter worden verminderd met drie maanden gevangenisstraf. Aan de verdachte zal een gevangenisstraf worden opgelegd van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank ziet geen termen voor een vermindering van de ontzegging van de rijbevoegdheid.
Ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde overtreding zal artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht worden toegepast en zal geen straf of maatregel aan de verdachte worden opgelegd. Deze omstandigheid is immers al van invloed geweest bij de feiten 1 en 3.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9a, 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 107, 163, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
4 (vier) jaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 18 november 2022..
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 6 september 2020 te [plaats02] als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig
en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van
de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de [straatnaam01],
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-in een bocht naar rechts niet het verloop van de voor hem bestemde rijstrook heeft
gevolgd en/of
-een doorgetrokken streep heeft overschreden en/of
-op de rijstrook bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer is gekomen,
althans niet voldoende rechts heeft gehouden en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomende
personenauto, bestuurd door [slachtoffer01] ,
waardoor die [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel (te weten een bloeding tussen de
schedel en de hersenen en meerdere ribbreuken) of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de
normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van
alcoholische drank;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2020 te [plaats02] als bestuurder van een
motorrijtuig (bestelauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
opoenstaande weg, de [straatnaam01], zich zodanig heeft gedragen dat gevaar
op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op
die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-in een bocht naar rechts niet het verloop van de voor hem bestemde rijstrook heeft
gevolgd en/of
-een doorgetrokken streep heeft overschreden en/of
-op de rijstrook bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer is gekomen,
althans niet voldoende rechts heeft gehouden en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomende
personenauto, bestuurd door [slachtoffer01] ;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij op of omstreeks 6 september 2020 te [plaats01] , in elk geval in
Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een
motorrijtuig (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de
Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel
van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van
Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een
bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
( art 163 lid 6 Wegenverkeerswet 1994 )
3
hij op of omstreeks 6 september 2020 te [plaats02] , als bestuurder van een
motorrijtuig (bestelauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als
bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994,
790 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde
lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was
vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat aan hem een
rijbewijs was afgegeven;
( art 8 lid 3 ahf/sub a onder 1° Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 3 ahf/sub a onder 2°
Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 3 ahf/sub a onder 3° Wegenverkeerswet 1994, art 8
lid 4 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 )
4
hij op of omstreeks 6 september 2020 te [plaats02] als bestuurder van een
motorrijtuig (bestelauto) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de [straatnaam01], zonder dat aan hem door de daartoe
bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994
een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat
motorrijtuig behoorde;
( art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )