ECLI:NL:RBROT:2022:10271

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
10/692050-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik met toepassing van adolescentenrecht en overschrijding van de redelijke termijn

Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 15 maart 2020 in [plaats01] een jonge vrouw, [slachtoffer01], seksueel heeft misbruikt terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde door overmatig alcoholgebruik. De verdachte, die op het moment van het delict net 18 jaar oud was, werd beschuldigd op basis van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van 12 maanden, maar de rechtbank besloot het jeugdstrafrecht toe te passen en legde een werkstraf van 200 uur op, rekening houdend met de reeds ondergane voorlopige hechtenis en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het bewezen verklaarde feit, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn goede gedrag tijdens schorsing en zijn opleiding. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam benadeelde01], ter hoogte van € 5.104,--, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn van 8,5 maand een vermindering van de straf rechtvaardigde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/692050-20
Datum uitspraak: 24 november 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. W.J. van Bel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 november 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. Scheer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden waarvan
4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 15 maart 2020 te [plaats01] , met iemand, te weten [slachtoffer01] , van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer01] in staat van verminderd bewustzijn verkeerde,
handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , te weten het brengen en houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer01] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een jonge vrouw, die hij kende en die als gevolg van overmatig alcoholgebruik op een feestje in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, seksueel misbruikt. Hij heeft seks met haar gehad, terwijl zij wel merkte wat er gebeurde maar geen weerstand kon bieden. De verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en op geen enkele wijze rekening gehouden met de weerloosheid van het slachtoffer. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en persoonlijke integriteit.
De ervaring leert dat een strafbaar feit als dit dikwijls tot psychische schade leidt bij het slachtoffer. Slachtoffers kunnen lange tijd lijden onder de gevolgen van een feit als dit. Dit alles blijkt ook in deze strafzaak uit de schriftelijke slachtofferverklaring.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Reclasseringsinstelling Antes heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 oktober 2022. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. Dit rapport houdt onder meer zakelijk weergegeven het volgende in.
De verdachte wil niet praten over de verdenkingen. De verdachte staat vanwege de verdenking van een andere strafzaak sinds april 2021 onder schorsingstoezicht bij Antes reclassering. De verdachte woont met zijn zus bij zijn moeder en heeft goed contact met hen. Hij zit in het tweede jaar van een MBO niveau 4 opleiding en er zijn geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik of problemen op gebied van psychosociaal functioneren. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de verdachte zich binnen het schorsingstoezicht reeds anderhalf jaar aan de voorwaarden houdt en hij niet meer in aanraking met justitie is gekomen wegens een misdrijf. De reclassering ziet geen meerwaarde of noodzaak voor interventies of toezicht, mede vanwege het ontbreken van risicofactoren op alle leefgebieden. De reclassering adviseert, indien de verdachte schuldig wordt bevonden, om het jeugdstrafrecht toe te passen. Om tot dit advies te komen heeft de reclassering het wegingskader Adolescentenstrafrecht 2 toegepast. Hieruit blijkt dat er indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht terwijl er geen contra-indicaties zijn. Continuering van de schoolgang is gewenst. De verdachte neemt daarnaast actief deel aan zijn gezin en is nog enigszins pedagogisch beïnvloedbaar.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren nog maar net had bereikt. Gelet op de genoemde rapportage, het gegeven advies en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toepassen.
Straf
De rechtbank gaat er niet vanuit dat de verdachte een vooropgezet plan heeft gehad om het slachtoffer seksueel te misbruiken. Mede door de omstandigheid dat het slachtoffer en de verdachte elkaar wel aardig leken te vinden, probeerde hij avances te maken. Door uiteindelijk, terwijl het slachtoffer duidelijk en stevig onder invloed van alcohol was, seks met haar te hebben, is hij echter wel een grens overgegaan. Die grens moet voor hem duidelijk zijn geweest.
Artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van kwetsbare personen tegen ernstige seksuele handelingen. Onder kwetsbare personen in de zin van genoemd artikel wordt mede begrepen een persoon die zich in een situatie tussen waakzaamheid en “geheel van de wereld zijn” bevindt, waardoor van die persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander. Het slachtoffer had zich, in de situatie waarin zij zich bevond, veilig moeten kunnen voelen en beschermd moeten weten tegen elke seksuele handeling.
Gezien de ernst van het feit en het taakstrafverbod van artikel 22b Wetboek van Strafrecht kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank zal evenwel afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie in het dictum. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De verdachte heeft vanwege een verdenking van een ter zitting gelijktijdig behandelde, maar niet gevoegde strafzaak (parketnummer 10/107511-21), elf dagen in voorlopige hechtenis verbleven. Hij heeft zich vervolgens vanaf 30 april 2021 tot aan de behandeling ter zitting op 10 november 2022 gehouden aan de opgelegde schorsingsvoorwaarden, waaronder het niet opnieuw in aanraking komen met politie en justitie. De rechtbank spreekt de verdachte vanwege een gebrek aan voldoende overtuigend wettig en overtuigend bewijs vrij van het tenlastegelegde in die andere strafzaak (parketnummer 10/107511-21). Hoewel de wet de mogelijkheid biedt om de onderhavige strafzaak en de strafzaak met parketnummer 10/107511-21 ter zitting te voegen voor een gezamenlijke behandeling, heeft de rechtbank dat op verzoek van het Openbaar Ministerie niet gedaan vanwege executieproblemen door registratie van de twee strafzaken in twee verschillende systemen. De rechtbank is van oordeel dat deze beslissing op grond van problemen met de (eventuele) executie niet in het nadeel van de verdachte mag uitvallen. De rechtbank zal daarom voor de veroordeling in de onderhavige strafzaak wel rekening houden met de reeds door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis, zonder die detentie met aftrek in deze zaak in het dictum als te executeren straf op te leggen (in verband met de te verwachten executieproblemen). De rechtbank zal in het dictum daarom volstaan met het opleggen aan de verdachte van een taakstraf bestaande uit een werkstraf, ondanks dat de rechtbank hem zal veroordelen voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. De rechtbank heeft daarbij ook gelet op het belang van de verdachte om zijn schoolgang voort te zetten.
Redelijke termijn
Met betrekking tot de redelijke termijn overweegt de rechtbank bovendien het volgende.
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn, welke in deze zaak wordt gesteld op het moment van het verhoor van de verdachte op 9 november 2020 omdat de verdachte vanaf dat moment de verwachting kon hebben dat er strafvervolging zou worden ingesteld.
Tussen 9 november 2022 en de datum van het eindvonnis op 24 november 2022 ligt een periode van 24 maanden en 15 dagen. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 16 maanden, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van acht en een halve maand.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden. De overschrijding is, gelet op de gedane en toegewezen verzoeken om getuigen te horen, niet geheel toe te rekenen aan de verdachte nu tussen het moment van het toewijzen van de verzoeken en het horen van de getuigen ook geruime tijd is verstreken.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding, zeker ook gezien de zwaarte van de verdenking en de spanning en onrust door de onzekerheid met betrekking tot de afdoening van de zaak voor de verdachte, te groot is om te volstaan met de enkele constatering dat de termijn is overschreden. De overschrijding dient gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval dat de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank de maximale werkstraf hebben opgelegd voor de duur van 240 uur. Alles afwegend en gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een werkstraf van 200 uur opleggen. Voor het opleggen van een voorwaardelijk deel ziet de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, geen ruimte.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde01] , ter zake van het tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.379,-- aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,-- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tijdens de behandeling ter zitting heeft de benadeelde partij het gevorderde bedrag van de materiële schade verminderd met € 900,-- omdat de gevorderde ambulancekosten niet nader met stukken konden worden onderbouwd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 479,-- en € 5.000,-- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
8.2.
Standpunt verdediging
Door en namens de verdachte is vanwege de bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde primair bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair is verzocht de benadeelde partij ten aanzien van een deel van de gevorderde materiële schade niet ontvankelijk te verklaren, omdat de kosten van het eigen risico ter hoogte van € 375,-- en de kosten van de psycholoog van € 85,-- niet voldoende zijn onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade en materiële schade is toegebracht.
Nu de gevorderde immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 5.000,-- door de verdachte niet voldoende gemotiveerd is weersproken, zal dit bedrag van de vordering worden toegewezen.
De vordering is ten aanzien van de gevorderde materiële schade van de jurk ter hoogte van € 19,-- niet betwist en zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de psycholoog ter hoogte van € 85,-- overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat het slachtoffer behandeld is door een ter zake deskundige, ook al is de exacte aanduiding van het beroep slechts deels zichtbaar op bij de vordering gevoegde bijlagen. De rechtbank acht dit deel van de materiële schade hiermee voldoende onderbouwd en zal dit deel van de vordering daarom, ondanks de betwisting door de verdachte, toewijzen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het eigen risico van de zorgverzekering ter hoogte van € 375,--, dat wordt betwist en waarvan de benadeelde partij ter zitting geen stukken kon overleggen, zou slechts na nader onderzoek beoordeeld kunnen worden. Dat levert echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag ter hoogte van € 5.019,-- (immateriële schade en schade jurk) wordt vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de pleegdatum te weten 15 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Het resterende schadebedrag van € 85,-- (kosten voor de psycholoog) wordt vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van de behandeling bij de psycholoog te weten 2 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.104,--, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde01] , te betalen een bedrag van
€ 5.104,-- (zegge: vijfduizendhonderdvier euro), bestaande uit € 104,-- aan materiële schade en € 5.000,-- aan immateriële schade, waarvan € 5.019,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en € 85,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 5.104,-- (zegge: vijfduizendhonderdvier euro), waarvan € 5.019,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en € 85,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. K.J. van den Herik en J.J.J. Schols, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Berke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 maart 2020 te [plaats01] ,
met iemand, te weten [slachtoffer01] , van wie hij, verdachte, wist dat die
[slachtoffer01] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of
lichamelijke onmacht verkeerde,
een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01]
, te weten het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de
vagina van die [slachtoffer01] ;
art 243 Wetboek van Strafrecht