Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van niet-ambtelijke corruptie, zoals vastgelegd in artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in Marokko in 1999, was werkzaam bij [bedrijf01] B.V. en werd ervan beschuldigd valse VCA's te hebben laten maken en onbevoegden toegang te hebben verleend tot het terrein van de Rotterdamse haven. De zaak kwam voor de meervoudige kamer na een verwijzing door de politierechter op 24 juni 2022. Tijdens de zittingen op 24 juni en 8 november 2022 werd de tenlastelegging besproken, waarbij de officier van justitie, mr. L.H. de Jong, een partiële vrijspraak eiste voor het valselijk opmaken van VCA's en een veroordeling voor de overige ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van het aannemen van een gift of belofte in ruil voor het verlenen van toegang tot het haventerrein. De verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kon komen. Het vonnis werd uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, met de griffier aanwezig.