ECLI:NL:RBROT:2022:10163

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
FT EA 22/794
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van schending van het beginsel van gelijkheid der crediteuren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling van verzoekster, die te maken heeft met drie concurrente schuldeisers. Verzoekster had een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij 10,37% van de totale vordering van € 16.237,15 wilde betalen. Twee schuldeisers stemden in met de regeling, maar ABN, die een vordering van € 10.135,78 had, weigerde. ABN stelde dat verzoekster in strijd met het beginsel van gelijkheid der crediteuren had gehandeld, omdat zij tijdens het schuldhulpverleningstraject een uitkering van een inboedelverzekering had ontvangen en een deel daarvan had overgemaakt naar een derde. ABN betoogde dat verzoekster niet het hoogst haalbare voorstel had gedaan en dat er twijfels bestonden over de documentatie van het voorstel.

De rechtbank heeft de belangen van ABN zwaarder laten wegen dan die van verzoekster. De rechtbank oordeelde dat verzoekster onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij het uiterste had aangeboden en dat de documentatie van het voorstel niet goed en betrouwbaar was. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om ABN te bevelen in te stemmen met de schuldregeling moest worden afgewezen, omdat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. De rechtbank heeft tevens besloten om bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 11 november 2022
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 12 september 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser01], hierna te noemen: [schuldeiser01] ;
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
ABN heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend.
Schuldhulpverlening heeft de rechtbank op 17 oktober 2022 nog aanvullende stukken doen toekomen.
Ter zitting van 26 oktober 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [naam01] , dochter van verzoekster (hierna te noemen: dochter);
  • De heer M. van Enkhuizen, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen: schuldhulpverlening).
De schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft partijen op 27 oktober 2022 bericht dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van nadere informatie.
Schuldhulpverlening heeft de rechtbank op 31 oktober 2022 aanvullende stukken doen toekomen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift drie concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 16.237,15 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 16 mei 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 10,37% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar PW-uitkering. Verzoekster is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieverplichting tot en met 27 februari 2025. Verzoekster heeft meerdere lichamelijke klachten als gevolg van haar werk in een textielfabriek. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Twee schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ABN stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 10.135,78 op verzoekster.
Verzoekster (althans haar dochter) heeft ter zitting gereageerd op het verweer van ABN. Verzoekster heeft in haar woning waterschade geleden, waardoor een nieuwe vloer moest worden gelegd. Verzoekster heeft verklaard dat de dochter van verzoekster de kosten voor de nieuwe vloer heeft voorgeschoten. De betaling van de verzekeringsuitkering van de schadenota kwam echter op de rekening van verzoekster. Nu haar dochter het bedrag heeft voorgeschoten, heeft zij de uitkering naar de dochter overgemaakt. Desgevraagd heeft de dochter de schadenota en de factuur aan de rechtbank doen toekomen.
Ten aanzien van de lening aan een derde heeft de dochter namens verzoekster verklaard dat verzoekster door een kennis werd gevraagd om samen een eetcafé te starten. Verzoekster had het geld van de lening aan deze compagnon gegeven, maar haar broers stonden hier niet achter. Verzoekster heeft het geld van deze compagnon nooit teruggekregen, hij zei dat de zaken ook niet goed liepen. Verzoekster is er niet achteraan gegaan, omdat haar broers niet achter haar investering stonden. Verzoekster was een alleenstaande vrouw met twee dochters, dus het was voor haar te risicovol om er zelf achteraan te gaan. Via via heeft verzoekster nu te horen gekregen dat haar voormalig compagnon failliet is gegaan. Verzoekster heeft het contact met hem verbroken.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft ABN zich op het standpunt gesteld dat verzoekster in strijd met het beginsel van gelijkheid der crediteuren heeft gehandeld. Verzoekster zou tijdens het schuldhulpverleningstraject een uitkering van een inboedelverzekering van € 2.110,00 hebben ontvangen. € 2.000,00 hiervan is vervolgens direct overgemaakt naar de privérekening van een derde. Schuldhulpverlening heeft te kennen gegeven dat verzoekster dit bedrag heeft aangewend om op een persoonlijke lening af te lossen. Tijdens een schuldhulptraject moeten alle schulden worden meegenomen en schuldeisers moeten een gelijk uitkeringspercentage aangeboden krijgen. Dat lijkt in het onderhavige geval niet te zijn gebeurd.
Daarnaast heeft de ABN zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet het hoogst haalbare voorstel heeft gedaan. Verzoekster heeft jaren geleden een lening bij de bank genomen om een eigen onderneming te starten. Dit geld heeft verzoekster aan een derde uitgeleend en deze derde heeft het geld vervolgens nooit terugbetaald aan verzoekster. Het is ABN niet bekend wat verzoekster heeft ondernomen om deze gelden terug te krijgen, zoals het inschakelen van een incasso- of deurwaarderskantoor en het aanschrijven van de debiteur. Tevens is het onbekend of er voorwaarden aan de lening zijn gesteld met betrekking tot de terugbetaling ervan en of er sprake is van eventuele zekerheidsrechten. Het is voor de bank niet uit te sluiten dat er nog vermogensbestanddelen zijn in de vorm van vorderingen die in de toekomst nog geïncasseerd kunnen worden. Mede in overweging nemende dat het beginsel van gelijkheid der crediteuren is geschonden, concludeert de ABN dat in dit dossier de MSNP onvoldoende waarborgen biedt. De voorkeur gaat uit naar een WSNP-traject waarin een grondiger onderzoek plaats zal vinden naar de administratie en vermogenspositie van verzoekster.
Voorts heeft de ABN zich op het standpunt gesteld dat het voorstel niet goed en betrouwbaar gedocumenteerd is. Door de schuldhulpverlener wordt aangegeven dat verzoekster geen werkervaring heeft, maar uit de administratie van de bank blijkt dat verzoekster lange tijd loon uit dienstbetrekking heeft gegenereerd. Op basis hiervan zijn er bij de bank wederom twijfels in hoeverre het schuldhulptraject deugdelijk is uitgevoerd en in hoeverre het kwijtingsvoorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ABN bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ABN in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van ABN een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 62,4% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat ABN in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Uit de stukken is voldoende gebleken dat verzoekster een bedrag van € 2.000,00 naar haar dochter heeft overgemaakt. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat zij kosten heeft gemaakt en dat deze kosten noodzakelijk waren en door haar dochter zijn voorgeschoten. Verzoekster heeft een schadenota overgelegd, hieruit leidt de rechtbank vooralsnog af dat de kosten noodzakelijk waren. Daarnaast heeft verzoekster een factuur overgelegd waarop staat dat deze contant is betaald. Uit de overgelegde stukken blijkt echter onvoldoende dat de dochter van verzoekster deze factuur betaald heeft en dat het daarom verklaard kan worden dat de uitkering van de verzekering naar de dochter is overgemaakt.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Verzoekster heeft een lening bij de bank afgesloten en zij heeft dit geld vervolgens uitgeleend aan een compagnon. Verzoekster heeft verder niks meer met de onderneming te maken gehad, maar heeft verder geen stappen ondernomen om het uitgeleende geld terug te vorderen. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de culturele omstandigheden en de positie waarin verzoekster zich bevond, moet de rechtbank concluderen dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij het uiterste heeft aangeboden. Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat hij eveneens geen pogingen heeft gedaan om uit te zoeken of mogelijk nog een vorderingsrecht bestaat.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van ABN als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om ABN te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 november 2022.