ECLI:NL:RBROT:2022:10162

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
FT EA 22/824 en FT EA 22/825
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling onder de Faillissementswet

Op 2 november 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een dwangakkoord heeft aangevraagd om zijn schulden te herstructureren. Verzoeker, die onder beschermingsbewind staat, heeft op 22 september 2022 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarin hij een schuldregeling heeft aangeboden aan zijn schuldeisers. Tijdens de zitting op 26 oktober 2022 zijn de weigerende schuldeisers, [schuldeiser01] en [schuldeiser02], niet verschenen, ondanks dat zij daartoe behoorlijk waren opgeroepen. Verzoeker heeft elf schuldeisers, met een totale schuldenlast van € 12.029,18, en heeft een regeling aangeboden die voorziet in een betaling van 100% aan de concurrente schuldeisers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat negen van de elf schuldeisers met de regeling hebben ingestemd, terwijl [schuldeiser01] en [schuldeiser02] dat niet deden. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen en geconcludeerd dat de weigering van [schuldeiser01] en [schuldeiser02] om in te stemmen met de regeling niet in redelijkheid kon worden gehandhaafd, gezien hun geringe aandeel in de totale schuldenlast. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het voorstel goed gedocumenteerd was en was getoetst door een onafhankelijke partij, de Kredietbank Rotterdam.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoeker toegewezen en [schuldeiser01] en [schuldeiser02] bevolen in te stemmen met de schuldregeling. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien verzoeker niet door een advocaat was bijgestaan. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door de partijen die dat recht hebben.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummers]
uitspraakdatum: 2 november 2022
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 22 september 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser01] (hierna: [schuldeiser01] );
  • [schuldeiser02] (hierna: [schuldeiser02] );
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 26 oktober 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker, ter zitting bijgestaan door zijn vriendin;
  • [naam01] , begeleider van verzoeker;
  • mw. E. Dits-Roest, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mw. S. van Rijn, werkzaam bij Van Rijn Bewind (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift elf schuldeisers, met vijftien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 12.029,18 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 27 juni 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 100% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg ten tijde van de brief van
27 juni 2022 nog € 11.140,18. Bij het indienen van het WSNP-verzoek op
19 september 2022 was de schuldenlast toegenomen tot € 12.029,18. Volgens de 285-verklaring kan op basis van deze schuldenlast een betaling van 93,78% worden gedaan.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt 30 uur per week via uitzendbureau Unique bij [bedrijf01] en heeft een arbeidscontract dat loopt tot 7 april 2023. Verzoeker is bezig met het volgen van rijlessen zodat hij kans maakt op een vaste baan bij [bedrijf01] . De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser01] en [schuldeiser02] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van respectievelijk € 1.138,38 en
€ 271,20 op verzoeker, welke 9,5% en 2,3% van de totale schuldenlast belopen.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening hebben zowel [schuldeiser01] als [schuldeiser02] niet gereageerd op het aanbod.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser01] en [schuldeiser02] tevens geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling thans voorziet in een (iets) lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser01] en [schuldeiser02] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser01] en [schuldeiser02] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser01] en [schuldeiser02] een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van respectievelijk 9,5% en 2,3%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negen van de elf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een baan voor 30 uur per week, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, tot 7 april 2023. Verzoeker is bezig met het halen van zijn rijbewijs, zodat hij kans maakt op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser01] en [schuldeiser02] , die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser01] en [schuldeiser02] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser01] en [schuldeiser02] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser01] en [schuldeiser02] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser01] en [schuldeiser02] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.