ECLI:NL:RBROT:2022:10159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
FT EA 22/854/ FT EA 22/855 / FT EA 22/856 FT EA 22/857
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake ontruiming en schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voorziening in het kader van een ontruimingsprocedure. Verzoekers, die in financiële problemen verkeren, hebben op 29 september 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroegen om een voorlopige voorziening om ontruiming van hun huurwoning te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming was uitgesproken op 8 juli 2022. De rechtbank heeft de belangen van verzoekers, die in hun huurwoning willen blijven en een minnelijk schuldhulpverleningstraject willen doorlopen, afgewogen tegen de belangen van de verhuurder, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren.

De rechtbank oordeelde dat de verzoekers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in staat zijn om de huur van € 700,00 per maand te blijven betalen, gezien hun gezamenlijke inkomen van ruim € 3.000,00. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de verzoekers de huurtermijnen tijdig blijven voldoen. Tevens is bepaald dat de huurovereenkomst voor deze periode wordt verlengd. De rechtbank heeft verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar heeft hen de mogelijkheid geboden om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging tussen de belangen van schuldenaren en schuldeisers in het kader van de Faillissementswet, en biedt verzoekers de kans om hun financiële situatie te stabiliseren zonder onmiddellijke ontruiming.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 19 oktober 2022
[verzoeker01]
en
[verzoeker02],
wonende te [adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
verzoekers.

1..De procedure

Verzoekers hebben op 29 september 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 30 september 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 oktober 2022.
Ter zitting van 12 oktober 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw G. Fontijne, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • [naam01] , bijgestaan door zijn advocaat mr. V. Ahuis (hierna: verweerder).
Mr. V. Ahuis, werkzaam bij E-Legal Incasso Advocaten heeft namens verweerder voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 8 juli 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op 29 september 2022 het besluit is genomen om de minnelijke regeling te starten en schulddienstverlening toe te kennen. Per 29 september 2022 is tevens budgetbeheer toegekend. De huur voor de maand november 2022 zullen verzoekers nog zelf moeten overmaken, maar vanaf december 2022 zal budgetbeheer de huurbetalingen overnemen. Verzoekers hebben de huur van september en oktober 2022 betaald, dit is ter zitting door verweerder bevestigd. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij een arbeidsovereenkomst heeft op oproepbasis, maar dat hij gemiddeld wel 40 uur per week werkzaam is. Verzoekster heeft verklaard dat zij promotie heeft gemaakt en thans 21 uur per week werkzaam is op basis van een contract voor onbepaalde tijd. Ter zitting is niet gebleken hoeveel verzoekers nu gemiddeld per maand verdienen, maar uit het VTLB bij het verzoekschrift blijkt dat sprake was van een gezamenlijk inkomen van € 3.027,54. Gelet op het verhandelde ter zitting zal het inkomen in ieder geval niet minder zijn geworden. Met dit inkomen kunnen verzoekers de huur van
€ 700,00 per maand voldoen.
Verzoekster heeft ter zitting bovendien verklaard dat ze hard op zoek zijn naar een nieuwe woning.

3..Het verweer

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het verzoek dient af te wijzen. Verweerder heeft hiertoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Het verzoekschrift voldoet niet aan de formele vereisten, daar uit niks is gebleken dat verzoekers een verzoekschrift ex art. 284 Fw. hebben ingediend. Inhoudelijk heeft verweerder aangevoerd dat verzoekers hun betalingsverplichtingen niet nakomen en dat zij geen enkele zekerheid bieden voor de toekomst. Bovendien hebben verzoekers voldoende kansen gekregen van verweerder, maar zijn zij te lang stil blijven zitten. Daarnaast hebben verzoekers feitelijk al uitstel bewerkstelligd, door zich te stellen in de dagvaardingsprocedure inzake de ontbinding van de huurovereenkomst, maar vervolgens geen verweer te voeren. De uitspraak heeft daarom vier maanden op zich laten wachten, aldus verweerder. Verzoekers hebben daarnaast een voorwaardelijke huurkorting gekregen van € 800,00 die vervalt op het moment dat verzoeker uit dienst treedt bij verweerder. Aangezien verzoeker al lange tijd niet meer in dienst is bij verweerder, is deze korting vervallen en maakt verweerder in principe aanspraak op een huurprijs van € 1.500,00 in plaats van € 700,00. Hieruit blijkt dat de schade voor verweerder disproportioneel toeneemt als verzoekers de woning langer bezet houden, aangezien verweerder een meer dan dubbele huur voor de woning zou kunnen vragen.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 8 juli 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 26 september 2022 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 5 oktober 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 8 juli 2022 ten uitvoer kan leggen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor de woning in redelijkheid aanspraak kan maken op een huurprijs van € 1.500,00 per maand, noch dat hij hier aanspraak op heeft gemaakt bij verzoekers. De huurovereenkomst is inmiddels ontbonden en de rechtbank zal bij de beoordeling van het onderhavige verzoek uitgaan van de vergoeding van € 700,00 per maand. Uit de stukken blijkt immers dat verweerder, ondanks het feit dat verzoeker al langere tijd niet meer werkzaam is bij verweerder, tot op heden altijd een bedrag van € 700,00 heeft gehanteerd. Dit blijkt ook uit het vonnis van de kantonrechter van 8 juli 2022.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekers hebben een gezamenlijk inkomen van ruim € 3.000,00. Hiermee kunnen zij de maandelijkse termijnen van € 700,00 voldoen. Bovendien is ter zitting gebleken dat de termijnen voor de maanden september en oktober volledig zijn voldaan. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat verzoekers de vergoeding voor de maand november 2022 tijdig en volledig zullen voldoen. Daarnaast is budgetbeheer van start gegaan en de vergoeding vanaf de maand december 2022 zal via budgetbeheer voldaan worden. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 8 juli 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen [adres02] te [plaats01] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen van € 700,00 per maand gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.