ECLI:NL:RBROT:2022:10158

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
FT EA 22/867 en FT EA 22/868
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontruiming en schuldsanering in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) van verzoeker, die een voorlopige voorziening vroeg om ontruiming van zijn huurwoning te voorkomen. Verzoeker had eerder een verzoekschrift ingediend op 5 oktober 2022, waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad. De rechtbank had de behandeling van het verzoek op 12 oktober 2022 bepaald, waar verzoeker en verschillende betrokkenen, waaronder schuldhulpverlening en een beoogd beschermingsbewindvoerder, aanwezig waren.

Verzoeker verkeerde in een schuldhulpverleningstraject dat in januari 2022 was stopgezet, en hij was doorverwezen naar beschermingsbewind. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien verzoeker een vonnis had ontvangen tot ontruiming van zijn woning. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker, die in de huurwoning wil blijven wonen, tegen die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank concludeert dat de betalingsachterstand de enige grond is voor de ontruiming en dat overlast niet meegewogen kan worden in deze beoordeling.

De rechtbank heeft besloten om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van zes maanden, mits verzoeker de lopende huurtermijnen tijdig betaalt. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De rechtbank heeft voorwaarden gesteld aan de voorlopige voorziening, waaronder een verslag van de schuldhulpverlening voor het aflopen van de termijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 19 oktober 2022
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 5 oktober 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 5 oktober 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 oktober 2022.
Ter zitting van 12 oktober 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw L. Kleijn, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer R. Baros, beoogd beschermingsbewindvoerder;
  • mevrouw N. Sneijder en de heer R. Marcelinus, beiden werkzaam bij [verweerster01] , gevestigd te [vestigingsplaats01] (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 18 maart 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker recentelijk in een schuldhulpverleningstraject bij de Kredietbank zat. Dit traject is in januari 2022 stopgezet, omdat verzoeker zich niet aan de afspraken had gehouden. Budgetbeheer bleek onvoldoende ondersteuning te zijn. Verzoeker is in januari 2022 doorverwezen naar beschermingsbewind. Op 22 augustus 2022 is een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank voor onderbewindstelling. Het beschermingsbewind is nog niet uitgesproken, maar zodra het is uitgesproken zal de beschermingsbewindvoerder de betalingen van de huur overnemen. Schuldhulpverlening heeft tot die tijd de uitkeringsinstantie verzocht om de huur direct vanuit de uitkering te betalen. De uitkeringsinstantie heeft toegezegd dat zij dit met het inkomen van de maand oktober 2022 zullen doen en dat de huur van november 2022 dus tijdig en volledig betaald zal worden.

3..Het verweer

Ter zitting heeft verweerster verklaard dat het verzoek afgewezen dient te worden, omdat haar belangen in deze zwaarder dienen te wegen dan de belangen van verzoeker. Verzoeker is al sinds maart 2021 bezig met hulpverlening, maar er komt geen duurzame oplossing. De laatste huurpenning die verzoeker heeft betaald was van juli 2022. De huur voor de maanden augustus, september en oktober 2022 zijn niet betaald.
Daarnaast heeft verweerster gesteld dat zij de ontruiming wenst door te zetten, omdat tevens sprake is van meldingen van overlast en woonfraude door omwonenden. De laatste melding is gemaakt in september 2022.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 18 maart 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 15 september 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 11 oktober 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 18 maart 2022 ten uitvoer kan leggen.
Ten aanzien van het verweer inzake de vermeende overlast, oordeelt de rechtbank dat dit niet meegewogen kan worden in de beoordeling van onderhavig verzoekschrift. De rechtbank neemt immers als uitgangspunt het ontruimingsvonnis van de kantonrechter van 18 maart 2022. In dit vonnis is bepaald dat enkel de betalingsachterstand ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. In dit vonnis is overlast niet als grond opgenomen voor de ontbinding.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Ten aanzien van het schuldhulpverleningstraject in 2021 is nu sprake van een wezenlijk verschil, namelijk het beschermingsbewind. Hoewel het beschermingsbewind nog niet is uitgesproken, gaat de rechtbank er vanuit dat dit op korte termijn zal gebeuren, nu op 22 augustus 2022 een verzoekschrift hiertoe is ingediend bij de rechtbank. Bovendien was de beoogd beschermingsbewindvoerder bij de zitting aanwezig. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat de uitkeringsinstantie, tot het beschermingsbewind van kracht is, de lopende termijn zal betalen vanuit de uitkering. Dat zal met ingang van deze maand gebeuren, zodat de lopende termijn vanaf de maand november 2022 tijdig en volledig betaald zal worden. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 18 maart 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen [adres02] te [plaats01] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.