In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) van verzoeker, die een voorlopige voorziening vroeg om ontruiming van zijn huurwoning te voorkomen. Verzoeker had eerder een verzoekschrift ingediend op 5 oktober 2022, waarin hij vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad. De rechtbank had de behandeling van het verzoek op 12 oktober 2022 bepaald, waar verzoeker en verschillende betrokkenen, waaronder schuldhulpverlening en een beoogd beschermingsbewindvoerder, aanwezig waren.
Verzoeker verkeerde in een schuldhulpverleningstraject dat in januari 2022 was stopgezet, en hij was doorverwezen naar beschermingsbewind. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien verzoeker een vonnis had ontvangen tot ontruiming van zijn woning. De rechtbank weegt de belangen van verzoeker, die in de huurwoning wil blijven wonen, tegen die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank concludeert dat de betalingsachterstand de enige grond is voor de ontruiming en dat overlast niet meegewogen kan worden in deze beoordeling.
De rechtbank heeft besloten om de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis op te schorten voor de duur van zes maanden, mits verzoeker de lopende huurtermijnen tijdig betaalt. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De rechtbank heeft voorwaarden gesteld aan de voorlopige voorziening, waaronder een verslag van de schuldhulpverlening voor het aflopen van de termijn.