ECLI:NL:RBROT:2022:1001

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
C/10/630131 / KG ZA 21-1087
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing van beslag en vorderingen inzake privacy en negatieve reviews

In deze zaak, die op 18 januari 2022 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiser, [naam eiser], in kort geding de opheffing van een executoriaal beslag dat door gedaagde, [naam gedaagde], was gelegd. Eiser stelde dat de geïnde dwangsommen reeds waren voldaan en dat hij geen belang meer had bij de opheffing van het beslag. De rechtbank oordeelde dat de executie met de betaling aan de deurwaarder was voltooid, waardoor de vordering van eiser om het beslag op te heffen moest worden afgewezen. Eiser had ook een voorschot op schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat hij de schade niet had onderbouwd, wat leidde tot afwijzing van deze vordering. Daarnaast vorderde eiser dat gedaagde een dwangsom zou krijgen voor het niet versturen van een brief aan Facebook, maar ook deze vordering werd afgewezen omdat de rechtbank geen verplichting voor gedaagde kon afleiden uit de vaststellingsovereenkomst die eerder was gesloten. In reconventie vorderde [naam eiseres] een contactverbod tegen [naam verweerder], maar ook deze vordering werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank veroordeelde eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die werden begroot op € 1.968,00, en eiseres in de proceskosten aan de zijde van verweerder, begroot op € 1.016,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/630131 / KG ZA 21-1087
Vonnis in kort geding van 18 januari 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende op een geheim adres,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde]
handelend onder de naam: [handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. van der Eijk te Den Haag.
Partijen worden hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 december 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie van
30 december 2021, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 3 januari 2022;
  • de pleitnota van mr. Van der Eijk, met bijlagen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[naam gedaagde] is als bruidsfotografe werkzaam geweest op de bruiloft van [naam eiser] en zijn echtgenote. Tijdens de bruiloft heeft [naam gedaagde] een filmpje gemaakt, dat zij later via Facebook Messenger heeft gedeeld met de echtgenote van [naam eiser]. [naam eiser] was het hier niet mee eens omdat het volgens hem een inbreuk vormde op zijn privacy. Hierover is tussen [naam eiser] en [naam gedaagde] een geschil ontstaan.
2.2.
[naam eiser] heeft daarna onder eigen naam, als onder diverse schuilnamen negatieve Google-reviews geplaatst over [naam gedaagde].
2.3.
In 2019 en 2020 heeft [naam eiser] ook negatieve Google-reviews online geplaatst over [naam bedrijf 1], de onderneming van zijn vader, [naam 1], zijn voormalige fitness school, [naam fitnessschool], de videograaf op zijn bruiloft, [naam bedrijf 2], [naam bedrijf 3] en zijn oude werkgever [naam bedrijf 4] (hierna gezamenlijk: de ondernemingen). [naam gedaagde] en de ondernemingen hebben in dit kader begin 2021 een kort gedingprocedure jegens [naam eiser] aanhangig gemaakt waarin zij hebben gevorderd dat [naam eiser] werd verboden om onrechtmatige Google-reviews over hun ondernemingen online te plaatsen en werd veroordeeld tot het verwijderen van de Google-reviews.
2.4.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft op 22 februari 2021 plaatsgevonden. Ter beëindiging van de procedure hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. In de vaststellingsovereenkomst zijn [naam eiser] en [naam gedaagde] en de ondernemingen voor zover voor deze zaak van belang het navolgende overeengekomen:
“(…)
-
[naam 2] zal in samenspraak met zijn cliënten een door de zoon te versturen brief opstellen richting Google waarin wordt verzocht om de nader te noemen negatieve reviews te verwijderen. Daar staan ook een aantal reviews bij met namen waarvan de zoon zegt dat hij daar niets van weet. De zoon zal zelf de reviews verwijderen dan wel laten verwijderen van Google en/of andere sociale media die hij daar ook zelf onder eigen naam heeft geplaatst. De zoon verbindt zich om geen negatieve reviews meer te plaatsen op welk social medium dan ook met betrekking tot alle eisende partijen noch onder eigen naam noch onder andermans naam en evenmin via bevriende relaties. De eisers zullen na verwijdering van de negatieve reviews zelf eventuele reacties met de naam van de zoon verwijderen.
De zoon zal ook geen inspectiediensten zoals de reclamecodecommissie en dergelijke betrekken op de eisers zoals dat in het verleden ook is gedaan.
(…)
-
De zoon zal een brief opstellen die strekt tot verwijdering van een videoshot die ooit door [naam gedaagde] is gemaakt van de bruiloft van de zoon en zijn partner. Deze video is verzonden via Facebookmessenger en staat mogelijk nog op de server van Facebook. De zoon wil dat die video van de server wordt verwijderd.
(…)
-
Partijen verlenen elkaar hierbij finale kwijting voor de geschilpunten in deze procedure, zij zullen de eigen proceskosten dragen en verzoeken doorhaling van de procedure. (…)”
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 2 juli 2021 van de Rechtbank Gelderland heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat [naam eiser] de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen en dat hij niet is overgegaan tot verwijdering van alle Google-reviews die door of namens hem geplaatst zijn. [naam eiser] is veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding, met een maximum van € 10.000,00.
2.6.
Op 6 november 2021 is op verzoek van [naam gedaagde] en de overige ondernemingen executoriaal beslag gelegd op de inboedel van [naam eiser] ter executie van het vonnis van 2 juli 2021. In het exploot staat omschreven dat [naam eiser] minimaal 5 keer de in het vonnis opgelegde dwangsom heeft verbeurd waardoor de hoofdsom € 2.500,00 bedraagt. Aan het exploot zijn online uitlatingen van [naam eiser] gehecht, waarvan twee er dateren van 7 september 2021, een van 1 oktober 2021, een van 6 oktober 2021 en een van 7 oktober 2021.
2.7.
De openbare verkoop van de in beslag genomen goederen is aangezegd tegen 17 december 2021.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[naam eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[naam gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] van een voorschot op de door hem geleden schade van € 2.500,00 en dat aan [naam gedaagde] een dwangsom wordt opgelegd van € 500,00 per dag dat zij in gebreke blijft om de door [naam eiser] opgestelde brief aan Facebook te versturen, ingaande vanaf de dag van de zitting in kort geding;
het executoriale beslag dat op 6 november 2021 door [naam gedaagde] ten laste van [naam eiser] is gelegd op te heffen en te bepalen dat de daaraan verbonden kosten voor rekening van [naam gedaagde] komen;
[naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[naam eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de aan het beslagexploot gehechte uitlatingen van hem geen inbreuk op de vaststellingsovereenkomst inhouden en dat hij de dwangsommen daarom niet heeft verbeurd. De datum en de systeemtijd die bij de berichten zichtbaar zijn, zijn makkelijk zelf aan te passen. Bij sommige uitlatingen is niet in beeld gebracht welke datum Facebook zelf aangeeft en is er geen jaartal genoemd. Uit de berichten valt daarom niet op te maken of deze na de vaststellingsovereenkomst zijn geplaatst. Daarnaast kunnen de beoordelingen niet als een recensie worden gedefinieerd. [naam eiser] heeft bovendien conform de vaststellingsovereenkomst een brief opgesteld voor Facebook. [naam gedaagde] heeft deze brief niet aan Facebook gestuurd. Zij is daarme in gebreke en [naam eiser] lijdt hierdoor psychische schade
3.3.
[naam gedaagde] voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[naam eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[naam verweerder] te verbieden om, in de meest brede zin van het woord hetzij direct dan wel indirect, contact op te nemen met [naam eiseres], op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtredingen met een maximum van € 10.000,00;
[naam verweerder] te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, alsook [naam verweerder] te veroordelen in de nakosten.
4.2.
[naam eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [naam verweerder] houdt [naam eiseres] nog steeds nauwgezet online in de gaten en blijft ook de eerder door hem benadeelde partijen publiekelijk benaderen. [naam eiseres] wenst geen enkel contact meer met [naam verweerder] te hebben.
4.3.
[naam verweerder] voert verweer dat strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie

5.1.
De eerste vordering van [naam eiser] strekt tot betaling van een voorschot op de door hem geleden schade. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
5.2.
[naam eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij psychische schade lijdt doordat [naam gedaagde] heeft nagelaten de door [naam eiser] opgestelde brief aan Facebook te sturen. [naam eiser] heeft de door hem geleden schade echter op geen enkele manier onderbouwd. Door [naam eiser] zijn
geen stukken overgelegd waaruit de schade blijkt en door hem zijn evenmin stukken overgelegd die de hoogte van de schade onderbouwen. Ook nadat door mr. Van der Eijk ter zitting is betwist dat [naam eiser] schade heeft geleden en door hem uitdrukkelijk op het ontbreken van enige onderbouwing is gewezen, is [naam eiser] niet alsnog met een nadere onderbouwing gekomen. Een nadere toelichting is door [naam eiser] evenmin gegeven. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de vordering onvoldoende aannemelijk is. Dit betekent dat de gevorderde voorziening alleen al daarom – en nog daargelaten het gebrek aan een spoedeisend belang en een vermeend restitutierisico aan de zijde van [naam eiser] – moet worden afgewezen.
5.3.
[naam eiser] heeft daarnaast gevorderd dat aan [naam gedaagde] een dwangsom wordt opgelegd per dag dat zij in gebreke blijft om de door [naam eiser] opgestelde brief aan Facebook te versturen. [naam eiser] stelt zich op het standpunt dat partijen in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat [naam gedaagde] zou meewerken aan het verwijderen van de door haar onrechtmatig verkregen videobeelden van Facebook die zij tijdens het huwelijksfeest van [naam eiser] en zijn echtgenote heeft gemaakt. [naam eiser] heeft gesteld dat hij op grond van de vaststellingsovereenkomst hiertoe een brief heeft opgesteld die [naam gedaagde] had moeten tekenen en had moeten versturen aan Facebook. Nu [naam gedaagde] dit heeft nagelaten komt zij de vaststellingsovereenkomst niet na, aldus [naam eiser]. Met [naam gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat een dergelijke verplichting van [naam gedaagde] niet volgt uit de vaststellingsovereenkomst. In de vaststellingsovereenkomst is hieromtrent het volgende opgenomen:
“De zoon zal een brief opstellen die strekt tot verwijdering van een videoshot die ooit door [naam gedaagde] is gemaakt van de bruiloft van de zoon en zijn partner. Deze video is verzonden via Facebookmessenger en staat mogelijk nog op de server van Facebook. De zoon wil dat die video van de server wordt verwijderd.”
Hieruit volgt geen expliciete verplichting voor [naam gedaagde] om de brief van [naam eiser] te ondertekenen en de brief aan Facebook te sturen, zeker niet gelet op de strekking van de door [naam eiser] opgestelde brief. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering reeds hierom moet worden afgewezen.
5.4.
[naam eiser] heeft voorts gevorderd om het (onder andere) door [naam gedaagde] gelegde executoriale beslag op te heffen. Ter zitting is gebleken dat er op 30 december 2021 een bedrag van
€ 3.431,59 door of namens [naam eiser] is betaald aan de deurwaarder. Ter zitting heeft mr. De Boer te kennen gegeven de vordering van [naam eiser] om die reden te willen wijzigen in die zin dat wordt gevorderd dat [naam gedaagde] het reeds geïncasseerde bedrag dient terug te betalen aan [naam eiser], inclusief de door [naam eiser] gemaakte kosten omdat de dwangsommen onterecht zouden zijn geïnd. Op grond van artikel 130 Rv kan een eis slechts schriftelijk worden veranderd of vermeerderd. Nu de eiswijziging niet op schrift is gesteld kan er alleen op de oorspronkelijke vordering worden beslist.
5.5.
Ten aanzien van de oorspronkelijke vordering wordt geoordeeld als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de geïnde dwangsommen reeds zijn voldaan. De executie is met de betaling aan de deurwaarder voltooid. Bij de opheffing van het executoriale beslag heeft [naam eiser] om die reden geen belang meer, waardoor de vordering moet worden afgewezen.
5.6.
De voorzieningenrechter merkt nog op dat wanneer [naam eiser] zijn vordering wel schriftelijk had gewijzigd, de vordering zou zijn afgewezen. [naam gedaagde] heeft met de conclusie van antwoord, het pleidooi en de ter zitting nader gegeven toelichting de verschuldigdheid van de verbeurde dwangsommen voldoende aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter acht de door [naam eiser] overgelegde printscreens en de daarbij gegeven toelichting onvoldoende om dat te ontkrachten. Anders dan [naam eiser] betoogt kwalificeren de online uitlatingen waarnaar in het beslagexploot wordt verwezen wel degelijk als een “review” als bedoeld in de vaststellingsovereenkomst.
5.7.
[naam eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.968,00

6..De beoordeling in reconventie

6.1.
Bij de beoordeling van het gevorderde contactverbod geldt het volgende uitgangspunt. Het tegen diens wil blijven benaderen van een ander kan jegens die ander een onrechtmatige daad opleveren tot beëindiging waarvan een voorziening in kort geding kan worden gevraagd indien voldoende aannemelijk is dat het onrechtmatig handelen zal voortduren.
6.2.
[naam eiseres] heeft gesteld dat [naam verweerder] in oude patronen blijft vervallen en dat hij haar online nauwgezet in de gaten houdt. Het contactverbod zou er toe strekken de online intimidatie van [naam verweerder] tot een halt te roepen. [naam eiseres] heeft om die reden verzocht om [naam verweerder] te verbieden om, in de meest brede zin van het woord hetzij direct dan wel indirect, contact op te nemen met [naam eiseres]. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Door [naam eiseres] is onvoldoende onderbouwd waarom een contactverbod in onderhavige zaak noodzakelijk is. Niet gebleken is dat [naam verweerder] persoonlijk contact heeft gezocht met [naam eiseres]. Voor zover [naam eiseres] vreest dat [naam verweerder] niet zal stoppen met het online plaatsen van negatieve reviews dan heeft te gelden dat reeds in de vaststellingsovereenkomst hiervoor een voorziening is getroffen en hier vervolgens op grond van het vonnis van 2 juli 2021 aan de nakoming daarvan een dwangsom is verbonden. Van een (spoedeisend) belang bij de gevraagde voorziening is daarom onvoldoende gebleken. Voorts is de vordering onvoldoende bepaalbaar, daar door [naam verweerder] niet nader is toegelicht wat precies onder indirect contact moet worden verstaan. Gelet op het voorgaande wordt de vordering afgewezen.
6.3.
[naam eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam verweerder] worden begroot op € 1.016,00 aan salaris advocaat.

7..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 1.968,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
wijst de vorderingen af,
7.5.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [naam verweerder] tot op heden begroot op € 1.016,00,
7.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op
18 januari 2022.
2180/676