ECLI:NL:RBROT:2022:1

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
9337062
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van partner op nalatenschap en de afwikkeling door de erfgenaam

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een vordering op de nalatenschap van erflater. De zaak betreft een vordering van de partner van erflater, [eiseres], die stelt recht te hebben op een bedrag van € 16.528,83 uit de nalatenschap. De dochter van erflater, [gedaagde], heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en is de enige erfgename. De kantonrechter heeft vastgesteld dat erflater zorgbehoevend was en dat er een Persoonsgebonden Budget (PGB) was toegekend, waaruit [eiseres] zorg heeft verleend. Erflater heeft een bedrag van € 25.878,83 ontvangen, waarvan [eiseres] € 9.350,00 heeft ontvangen. De kantonrechter concludeert dat [eiseres] recht heeft op het resterende bedrag, maar dat er ook een bedrag van € 10.100,00 door [eiseres] op de rekening van erflater is teruggestort. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de nalatenschap heeft afgewikkeld zonder rekening te houden met de vordering van [eiseres], wat verwijtbaar is. Uiteindelijk wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 11.159,96 aan [eiseres], inclusief buitengerechtelijke kosten, en wordt de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9337062 CV EXPL 21-23499
uitspraak: 14 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J.M. Dekkers te Goes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. I.A.C. de Visser te Zoetermeer.
Partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding met producties van 25 juni 2021;
  • de conclusie van antwoord met producties van 7 september 2021;
  • het tussenvonnis van 27 september 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte met aanvullende producties van [eiseres] van 24 november 2021;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 8 december 2021.

2..De feiten

De kantonrechter gaat uit van deze feiten:
2.1
Op 27 augustus 2017 overleed [erflater] (hierna: ‘erflater’). [eiseres] was tot aan zijn dood de partner van erflater. [gedaagde] is zijn dochter en enig erfgename.
2.2
Erflater was zorgbehoevend en heeft daarom een Persoonsgebonden Budget Verpleging en Verzorging aangevraagd. Dit budget is toegekend en [eiseres] is aangewezen als eerste zorgverlener. Het Zilveren Kruis heeft in dit kader € 25.878,83 aan erflater betaald. Erflater heeft van dit bedrag € 9.350,00 aan [eiseres] betaald.
2.3
[eiseres] heeft op 27 augustus 2017, de dag dat erflater overleed, € 9.700,00 van de rekening van erflater naar haar eigen rekening overgeschreven. Op 14 september 2017
(€ 1.000,00), 10 oktober 2017 (€ 8.000,00) en 13 oktober 2017 (€ 1.100,00) is in totaal
€ 10.100,00 door [eiseres] op de rekening van erflater teruggestort.
2.4
[gedaagde] heeft de nalatenschap van erflater op 26 september 2017 beneficiair aanvaard.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen € 16.528,83 aan haar te betalen, met rente,
€ 1.137,75 aan buitengerechtelijke kosten en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [eiseres] haar vordering en [gedaagde] haar verweer onderbouwt.

4..De beoordeling

4.1
De kantonrechter gaat ervan uit dat erflater hulpbehoevend was, dat Zilveren Kruis een Persoonsgebonden Budget van € 25.878,83 aan hem heeft betaald en dat [eiseres] de enige was die in dat kader hulp aan erflater heeft verleend. [gedaagde] brengt niets naar voren om te twijfelen aan de stellingen van [eiseres] op dit punt. Het genoemde bedrag komt in principe dus aan [eiseres] toe. Dat er, zoals [gedaagde] aanvoert, geen schriftelijke zorgovereenkomst bestaat tussen erflater en [eiseres] was voor Zilveren Kruis kennelijk geen belemmering om tot betaling van de declaraties waarin [eiseres] als zorgverlener is opgenomen over te gaan en is voor de beoordeling van deze zaak niet van belang.
4.2
[eiseres] heeft dus in principe recht op de genoemde € 25.878,83. Erflater heeft van dit bedrag bij leven € 9.350,00 aan [eiseres] betaald. Op de vraag waarom niet het hele bedrag al aan haar was betaald, gaf [eiseres] op de mondelinge behandeling als antwoord dat zij en erflater om fiscale redenen afgesproken hadden dat [eiseres] iedere maand de helft van het gestorte bedrag zou krijgen en dat erflater de andere helft op zijn rekening zou zetten. Toen erflater overleed stond er, zo begrijpt de kantonrechter uit het feit dat [eiseres] dat bedrag van de rekening van erflater naar haar eigen rekening heeft overgeschreven, nog € 9.700,00 op zijn rekening en niet, zoals je dan zou verwachten, (minstens) (€ 25.878,83 - € 9.350,00 = ) € 16.528,83. [eiseres] geeft geen (goede) verklaring voor dit verschil. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiseres] en erflater het verschil van (€ 16.528,83 - € 9.700,00 = ) € 6.828,83 hebben besteed, dat dit ook ten goede van [eiseres] is gekomen en dat er wat het Persoonsgebonden Budget betreft nog ‘maar’ € 9.700,00 van de vordering van [eiseres] op de nalatenschap van erflater resteert.
4.3
[gedaagde] voert onder nummer 21 van haar conclusie van antwoord aan dat [eiseres] er pas op 15 maart 2019 mee kwam dat zij nog een vordering heeft op (de nalatenschap van) erflater. De kantonrechter vindt deze stelling gelet op het feit dat [eiseres] in september en oktober 2017 in totaal € 10.100,00 heeft teruggestort op de rekening van erflater, niet geloofwaardig. Dat [eiseres], kort nadat zij op 27 augustus 2017 € 9.700,00 overgeschreven heeft van de rekening van erflater naar haar eigen rekening, dit bedrag (met € 400,00 meer) weer terugstort op de rekening van erflater, onderbouwt haar stelling dat er in de weken na het overlijden al gesproken moet zijn over deze vordering. Het is immers onwaarschijnlijk dat een dergelijk bedrag in korte tijd heen en weer gaat zonder dat daar iets over gezegd is. Evident is dat [gedaagde] heeft verzuimd om het bedrag dat door [eiseres] op de rekening van erflater is of moest worden gestort in de boedelbeschrijving op te nemen.
4.4
Een erfgenaam is niet verplicht een schuld van de nalatenschap uit zijn eigen vermogen te betalen, tenzij hij ‘de voldoening van de schuld verhindert en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt’ (artikel 4:184 lid 2 aanhef en onder b. Burgerlijk Wetboek). Dit staat los van de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap door [gedaagde]. Van deze situatie is naar het oordeel van de kantonrechter in de verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] sprake. [gedaagde] wist dat [eiseres] een vordering op de nalatenschap had, zij heeft de nalatenschap echter afgewikkeld zonder daar rekening mee te houden en over het in haar ogen positieve saldo van de nalatenschap zelf beschikt. Uit het feit dat [gedaagde] verklaart niets meer te hebben kan immers afgeleid worden dat er niets meer van de nalatenschap over is, dus ook niet de € 10.100,00 die [eiseres] op de rekening teruggestort heeft. Deze handelwijze van [gedaagde] is verwijtbaar, ook in het verlengde van haar eigen stelling, want zou [eiseres] niet de hulp waarvoor het PGB is betaald hebben verleend dan zou het bedrag aan Zilveren Kruis toekomen als zijnde onverschuldigd betaald. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van de schuld van de nalatenschap van erflater aan [eiseres], voor zover nodig uit haar eigen vermogen. Het gaat in totaal om € 10.100,00 (de onder 4.2 genoemde
€ 9.700,00 en het door [eiseres] teveel op de rekening van erflater gestorte bedrag van
€ 400,00), nog te vermeerderen met de rente vanaf de dag dat de dagvaarding is uitgebracht.
4.5
De ‘veertiendagenbrief’ van 19 april 2021 (productie 5 bij de dagvaarding) voldoet aan de eisen die de wet stelt aan toewijzing van een vordering tot betaling van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Die vordering van [eiseres] is daarom ook toewijsbaar, zij het tot een bij een toe te wijzen hoofdsom van € 10.100,00 passend bedrag van (€ 875,00 + 1% van het meerdere boven € 10.000,00 + 21% omzetbelasting =) € 1.059,96.
4.6
[gedaagde] krijgt ongelijk in deze zaak en zij wordt daarom veroordeeld in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de door [eiseres] gemaakte kosten voor het leggen van conservatoir beslag. De beslagkosten zoals blijkend uit de producties 6 en 9 zullen worden toegewezen, dus € 1.004,53.
4.7
Dit vonnis wordt zoals [eiseres] vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis, [gedaagde] in de tussentijd wel alvast aan de veroordelingen moeten voldoen.
4.8
De kantonrechter merkt tot slot op dat als [gedaagde] onder nummer 5 van haar conclusie van antwoord bedoelt te stellen dat zij (de nalatenschap) ook nog een vordering op [eiseres] heeft, deze vordering niet is onderbouwd en niet is vertaald in een concreet bedrag.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om € 11.159,96 aan hoofdsom en buitengerechtelijke kosten aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW over € 10.100,00 vanaf de dag dat de dagvaarding is uitgebracht (25 juni 2021) tot aan de dag van de algehele betaling;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [eiseres] vastgesteld op € 103,83 aan kosten voor de dagvaarding,
€ 507,00 aan griffierecht, € 746,00 aan salaris voor haar gemachtigde (2 punten van € 373,00 per punt) en € 1.004,53 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. van Gastel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686