In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een vordering op de nalatenschap van erflater. De zaak betreft een vordering van de partner van erflater, [eiseres], die stelt recht te hebben op een bedrag van € 16.528,83 uit de nalatenschap. De dochter van erflater, [gedaagde], heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en is de enige erfgename. De kantonrechter heeft vastgesteld dat erflater zorgbehoevend was en dat er een Persoonsgebonden Budget (PGB) was toegekend, waaruit [eiseres] zorg heeft verleend. Erflater heeft een bedrag van € 25.878,83 ontvangen, waarvan [eiseres] € 9.350,00 heeft ontvangen. De kantonrechter concludeert dat [eiseres] recht heeft op het resterende bedrag, maar dat er ook een bedrag van € 10.100,00 door [eiseres] op de rekening van erflater is teruggestort. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de nalatenschap heeft afgewikkeld zonder rekening te houden met de vordering van [eiseres], wat verwijtbaar is. Uiteindelijk wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 11.159,96 aan [eiseres], inclusief buitengerechtelijke kosten, en wordt de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.