ECLI:NL:RBROT:2021:9972

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
C/10/619353 / HA ZA 21-473incident
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incidentele vordering tot informatie en voorschot in erfrechtelijke zaak

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, heeft de rechtbank Rotterdam op 8 september 2021 een vonnis gewezen in een incidentele vordering tot informatie en een vordering tot een voorschot. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C.J.G. Kathmann, heeft informatie gevorderd van de gedaagde, die in haar hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van de erflater optreedt. De eiseres stelt dat zij recht heeft op inzage in verschillende documenten die relevant zijn voor de vaststelling van haar erfdeel en legitieme portie. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat zij de gevraagde documenten kan overleggen.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres beoordeeld aan de hand van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om inzage te vorderen van bepaalde bescheiden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet verplicht is om documenten te verstrekken die zij niet in haar bezit heeft. De rechtbank heeft enkele vorderingen van de eiseres afgewezen, maar heeft de gedaagde wel veroordeeld om de aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2019 van de erflater aan de eiseres te verstrekken. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familiale relatie tussen de partijen.

In de hoofdzaak is bepaald dat de gedaagde een conclusie van antwoord mag nemen, en de zaak zal worden verwezen naar de rol voor verdere behandeling. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke stap in de afwikkeling van de nalatenschap.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/619353 / HA ZA 21-473
Vonnis in incident van 8 september 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten,
advocaat mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda,
tegen
[naam gedaagde], in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [naam erflater],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen zullen hierna ‘[naam eiseres]’ en ‘[naam gedaagde]’ genoemd worden, omdat hun achternamen niet onderscheidend zijn.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot informatie ex artikel 843a Rv en tevens houdende de incidentele vordering tot een voorschot ex artikel 223 Rv, met producties;
 de incidentele conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
De datum van het vonnis in incident is nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Op 15 september 2018 is te Rotterdam overleden [naam erflaatster] (hierna: erflaatster). Op 10 augustus 2020 is te Rotterdam overleden [naam erflater] (hierna: erflater). Erflaatster en erflater zijn met elkaar gehuwd geweest. Dit huwelijk is ontbonden door het overlijden van erflaatster.
2.2.
[naam gedaagde] en [naam eiseres] zijn de kinderen van erflaatster en erflater.
2.3.
Erflater, [naam gedaagde] en [naam eiseres] zijn blijkens het testament van erflaatster gezamenlijk (ieder voor 1/3e deel) haar erfgenaam. Deze nalatenschap is afgewikkeld conform de ouderlijke boedelverdeling.
2.4.
Erflater heeft [naam eiseres] in zijn testament onterfd. [naam gedaagde] is voor 50% erfgenaam van erflater. De andere erfgenamen van erflater zijn: [naam 1] (20%), [naam 2] (15%) en [naam 3] (15%).
2.5.
[naam gedaagde] is door erflater in zijn testament tot executeur benoemd. Zij heeft deze benoeming aanvaard.

3..De beoordeling in de incidenten

Incident ex artikel 843a Rv
3.1.
[naam eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam verweerster] (in haar hoedanigheid van executeur) ten behoeve van de vaststelling van (de hoogte van) het erfdeel van [naam eiseres] uit de nalatenschap van erflaatster en de vaststelling van (de hoogte van) de legitieme portie van [naam eiseres] dan wel haar legitimaire aanspraak in de nalatenschap van erflaatster de volgende stukken aan [naam eiseres] dient te verstrekken:
a. een taxatierapport ter onderbouwing van de waarde van de woning aan de
[adres] (hierna: de woning) op 15 september 2018;
de door de kopers ondertekende koopovereenkomst voor de woning;
de akte van levering van de woning aan de kopers;
bewijs van volledige aflossing door [erflaters] van de hypotheekschuld aan de Rabobank (hoofdsom: € 50.000,00);
een taxatierapport dan wel een onderbouwde schatting van de waarde van de
inboedel (inclusief sieraden en antiek) op 15 september 2018;
een taxatierapport dan wel een onderbouwde schatting van de waarde van de
inboedel (inclusief sieraden en antiek) op 10 augustus 2020;
een taxatierapport dan wel een onderbouwde schatting van de waarde van de
personenauto (merk Suzuki, type Splash, kenteken [kentekennummer]) op
15 september 2018;
het saldo op de ING Bank Betaalrekening met rekeningnummer
[bankrekeningnummer 1] ten name van (de erven van) [naam erflater] op
15 september 2018;
i. het saldo op de ING Bank Betaalrekening met rekeningnummer
[bankrekeningnummer 1] ten name van (de erven van) [naam erflater] op
10 augustus 2020;
het saldo op de ING Bank Oranje Spaarrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] ten name van (de erven van) [naam erflater] op 15 september 2018;
het saldo op de ING Bank Oranje Spaarrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] ten name van (de erven van) [naam erflater] op 10 augustus 2020;
bewijs van het in de woning op 15 september 2018 aanwezige contante geld;
bewijs van het in de woning op 10 augustus 2020 aanwezige contante geld;
de aangifte inkomstenbelasting 2018 van erflaatster;
de voorlopige aanslag(en) inkomstenbelasting 2018 van erflaatster;
de aanslag inkomstenbelasting 2018 van erflaatster;
de aangifte inkomstenbelasting 2019 van erflater;
de voorlopige aanslag(en) inkomstenbelasting 2019 van erflater;
de aanslag inkomstenbelasting 2019 van erflater;
de aangifte inkomstenbelasting 2020 van erflater;
de aanslag inkomstenbelasting 2020 van erflater;
de verklaring van erfrecht van de nalatenschap van erflaatster;
bewijs van het bedrag van (€ 2.000,00 -/- € 388,98 =) € 1.611,02 aan kosten van de nalatenschap van erflater die [naam verweerster] zou hebben voldaan.
3.2.
[naam eiseres] heeft derhalve gevorderd bij vonnis in incident [naam verweerster] in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van erflater te veroordelen de hiervoor onder a. tot en met w. genoemde stukken aan haar te verstrekken, binnen twee weken na dagtekening van het vonnis in het incident, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel) waarop [naam verweerster] in gebreke zal blijven hieraan te voldoen, met veroordeling van [naam verweerster] in de kosten van het incident, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente over de (na)kosten.
3.3.
[naam verweerster] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.
Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij (i) rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van (ii) bepaalde bescheiden aangaande (iii) een rechtsbetrekking waarbij hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Lid 4 bepaalt dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Stukken a t/m c: taxatierapport, koopovereenkomst en leveringsakte
3.5.
De onder c gevorderde akte van levering van de woning heeft [naam verweerster] verstrekt als productie 5 bij haar conclusie van antwoord in incident, zodat [naam eiseres] die inmiddels in haar bezit heeft. [naam eiseres] heeft daarnaast een taxatierapport (stuk a) gevorderd ter onderbouwing van de waarde van de woning op 15 september 2018. [naam verweerster] heeft gesteld dat zij een dergelijk taxatierapport niet heeft. Artikel 843a Rv ziet alleen op bescheiden die iemand tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft, wat hier niet het geval is, en biedt geen grondslag om [naam verweerster] te veroordelen om een taxatierapport op te laten stellen en aan [naam eiseres] te overhandigen. Als [naam eiseres] een dergelijk taxatierapport wil hebben, dan kan zij dat zelf laten opstellen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat [naam eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd wat haar belang is bij inzage in de koopovereenkomst van de woning (stuk b), aangezien zij de akte van levering reeds heeft waaruit de verkoopprijs blijkt, zodat [naam verweerster] niet zal worden veroordeeld om dat stuk te overleggen.
Stuk d: hypotheekschuld
3.6.
[naam eiseres] heeft niet gesteld wat haar belang is bij verkrijging van bewijs van de volledige aflossing van de hypotheekschuld aan de Rabobank door erflater en erflaatster. Volgens [naam verweerster] was deze hypotheekschuld reeds afgelost ten tijde van het overlijden van erflaatster. De rechtbank ziet gelet hierop niet in wat het belang is van [naam eiseres] bij verkrijging van dergelijk bewijs, zodat de gevorderde afgifte wordt afgewezen.
Stukken e en f: inboedel
3.7.
[naam eiseres] heeft taxatierapporten van de inboedel (inclusief sieraden en antiek) gevorderd ten tijde van de overlijdensdata van erflaatster en erflater, dan wel een geschatte onderbouwing van de waarde van de inboedel (inclusief sieraden en antiek). [naam verweerster] heeft gesteld dat zij dergelijk taxatierapporten niet heeft, zodat de rechtbank van oordeel is dat zij niet veroordeeld kan worden om die aan [naam eiseres] te verstrekken. Voorts heeft [naam verweerster] in de conclusie van antwoord in incident gesteld dat de inboedel geen waarde vertegenwoordigde, maar dat het juist geld heeft gekost om het af te voeren (wat zij heeft onderbouwd met facturen), en dat er geen sieraden of antiek zijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [naam verweerster] een geschatte onderbouwing van de waarde van de inboedel heeft gegeven, zodat de rechtbank geen redenen ziet om [naam verweerster] nog te veroordelen om meer te doen. De onder e en f gevorderde stukken worden derhalve afgewezen.
Stuk g: auto
3.8.
[naam eiseres] heeft een taxatierapport gevorderd dan wel een onderbouwde schatting van de waarde van de auto van erflaatster en erflater op 15 september 2018. [naam verweerster] heeft gesteld dat zij een dergelijk taxatierapport niet heeft, zodat ook hier geldt dat zij niet kan worden veroordeeld om die over te leggen. [naam verweerster] heeft in haar conclusie van antwoord in incident inmiddels een onderbouwde schatting van de waarde gegeven, zodat de overlegging van stuk g wordt afgewezen.
Stukken h, i, j en k: banksaldi
3.9.
[naam eiseres] heeft gevorderd dat [naam verweerster] de banksaldi verstrekt van de bankrekeningen van erflater op 15 september 2018 en 10 augustus 2020. [naam verweerster] heeft gesteld dat zij alle bankafschriften over de periode 1 januari 2014 tot en met 25 januari 2021 betreffende de betaalrekening en de spaarrekening heeft verstrekt aan [naam eiseres], zodat dit moet worden afgewezen. De rechtbank volgt [naam verweerster] hierin. Met behulp van alle bankafschriften moet het voor [naam eiseres] te achterhalen zijn wat de saldi waren op de overlijdensdata, zodat dit niet toegewezen wordt. Voorts staan de banksaldi ook op de boedelbeschrijvingen (productie 3 bij de conclusie van antwoord in incident) vermeld, zodat [naam eiseres] ook daaruit kan opmaken wat de saldi zijn. De gevorderde stukken onder h, i, j en k worden daarom afgewezen.
Stukken l en m: contant geld
3.10.
[naam eiseres] wil graag bewijs hebben van het contante geld dat in de woning was op de overlijdensdatum van erflaatster en op de overlijdensdatum van erflater. [naam verweerster] heeft gesteld dat het onmogelijk is om te achterhalen welk bedrag aan contact geld aanwezig was op 15 september 2018 toen erflaatster overleed en dat er geen contact geld is aangetroffen in de nalatenschap van erflater. De rechtbank stelt vast dat [naam eiseres] iets heeft gevorderd dat er niet is, omdat [naam verweerster] geen bewijsstuk heeft van het contante geld dat aanwezig was in de woning ten tijde van het overlijden van erflaatster en erflater. Dit kan derhalve niet worden toegewezen, zodat de overlegging van stuk l en m wordt afgewezen.
Stukken n tot en met u: aangiften en (voorlopige) aanslagen inkomstenbelasting
3.11.
Wat het jaar 2018 betreft wil [naam eiseres] graag van [naam verweerster] ontvangen de aangifte inkomstenbelasting 2018 van erflaatster (stuk n), alsmede de voorlopige aanslageninkomsten belasting 2018 van erflaatster (stuk o) en de aanslag inkomstenbetaling 2018 van erflaatster (stuk p). [naam verweerster] heeft zich op het standpunt gesteld dat erflaatster en erflater in 2018 niet gezamenlijk aangifte hebben gedaan, omdat erflaatster in dat jaar is overleden. Door middel van een F-biljet is aangifte gedaan voor erflaatster tot het moment van overlijden. De rechtbank kan gelet hierop de onder n, o en p gevorderde stukken niet toewijzen, omdat [naam verweerster] die niet heeft. Als [naam verweerster] nog een afschrift van het F-biljet heeft, dan kan zij dit aan [naam eiseres] geven. Heeft [naam verweerster] dit F-biljet niet, dan ligt het op de weg van [naam eiseres] om dat zelf als erfgenaam van erflaatster op te vragen bij de Belastingdienst. [naam eiseres] kan overigens ook bij de Belastingdienst navragen of er inderdaad geen aangifte en aanslagen van erflaatster voor het Belastingjaar 2018 zijn.
3.12.
Wat het jaar 2019 betreft heeft [naam eiseres] gevorderd dat [naam verweerster] verstrekt de aangifte inkomstenbelasting 2019 van erflater (stuk q), de voorlopige aanslag 2019 van erflater die voor 14 mei 2020 is genomen (stuk r) en de aanslag inkomstenbelasting 2019 van erflater (stuk s). [naam verweerster] heeft gesteld dat zij de aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2019 (stuk q en s) aan [naam eiseres] heeft verstrekt op 11 februari 2021. [naam eiseres] heeft deze niet ontvangen blijkens haar vordering. Nu [naam verweerster] deze aangifte en aanslag kennelijk wel heeft, zal zij veroordeeld worden om deze (nog een keer) aan [naam eiseres] te verstrekken. Wat de gevorderde voorlopige aanslag voor 14 mei 2020 (stuk r) betreft heeft [naam verweerster] niet bestreden dat er nog een voorlopige aanslag is geweest van voor die datum, maar de rechtbank ziet niet in welk belang [naam eiseres] heeft bij verkrijging van die voorlopige aanslag, zeker nu wel al bankafschriften zijn overgelegd. [naam verweerster] wordt derhalve niet veroordeeld de onder r gevorderde voorlopige aanslag aan [naam eiseres] af te geven.
3.13.
Wat betreft het jaar 2020 heeft [naam eiseres] gevorderd dat [naam verweerster] wordt veroordeeld om zowel de aangifte (stuk t) als de aanslag inkomstenbelasting 2020 (stuk u) van erflater aan haar te verstrekken. [naam verweerster] heeft bij haar conclusie van antwoord in incident de ontvangen aanslag inmiddels verstrekt, zodat het gevorderde stuk onder u wordt afgewezen. Wat nog overblijft is de aangifte inkomstenbelasting 2020. [naam verweerster] heeft gesteld dat zij aangifte heeft gedaan met een F-biljet en zij van die aangifte geen kopie heeft gemaakt. Ook is volgens [naam verweerster] niet duidelijk welk belang [naam eiseres] heeft bij deze aangifte. De rechtbank is met [naam verweerster] van oordeel dat op dit moment onduidelijk is welk belang [naam eiseres] heeft bij de aangifte voor het jaar 2020. Zij heeft immers alle bankafschriften ontvangen en de aanslag inkomstenbelasting 2020, zodat zij op basis daarvan haar legitieme portie kan berekenen. Het onder t gevorderde stuk wordt derhalve ook afgewezen.
Stuk v: verklaring van erfrecht
3.14.
[naam eiseres] heeft gevorderd [naam verweerster] te veroordelen een verklaring van erfrecht in de nalatenschap van erflaatster te overleggen. Ter onderbouwing heeft zij gewezen om een bedrag van € 745,- dat op 19 november 2018 is overgemaakt aan Notariskantoor Vermeul met omschrijving “Testament en verklaring”. [naam verweerster] heeft ontkend dat er een verklaring van erfrecht is opgesteld. Volgens [naam verweerster] heeft zij het nagevraagd en zag de afschrijving op de kosten voor het testament van erflater dat op 22 november 2018 is gemaakt. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan deze verklaring van [naam verweerster], zodat zij niet zal worden veroordeeld om het stuk onder v aan [naam eiseres] te verstrekken. De rechtbank is met [naam verweerster] van oordeel dat het [naam eiseres] vrij staat om zelf bij het notariskantoor navraag te doen omtrent deze overschrijving aangezien zij ook erfgenaam van erflaatster is.
Stuk w: bewijs gemaakte kosten na overlijden
3.15.
[naam eiseres] heeft bewijs gevorderd van een bedrag van € 1.611,02 aan kosten van de nalatenschap van erflater die [naam verweerster] zou hebben gemaakt. [naam verweerster] heeft in de conclusie van antwoord in incident dit bedrag met producties onderbouwd, zodat zij aan deze vordering heeft voldaan en deze wordt afgewezen.
Tussenconclusie
3.16.
Gelet op wat hiervoor is overwogen wordt [naam verweerster] veroordeeld om onder q en s gevorderde de aangifte en de aanslag inkomstenbelasting 2019 van erflater aan [naam eiseres] te verstrekken. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen zoals hierna vermeld.
Daarnaast acht de rechtbank het in belang van het geschil dat [naam verweerster] ook een afschrift van het F-biljet dat ziet op erflaatster aan [naam eiseres] verstrekt indien zij dat nog heeft. Omdat dit niet in dit incident is gevorderd door [naam eiseres], wordt dit niet in het dictum van dit vonnis toegewezen.
Incident ex artikel 223 Rv
3.17.
[naam eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat de nalatenschap van erflater volledig liquide is door de verkoop van de woning en dat zij en [naam verweerster] de enige schuldeisers van de nalatenschap van erflater zijn. Het is volgens [naam eiseres] daarom redelijk als [naam verweerster] wordt veroordeeld om een voorschot te betalen ter zake haar erfdeel uit de nalatenschap van erflaatster en ter zake haar legitieme portie in de nalatenschap van erflater. [naam eiseres] heeft derhalve gevorderd [naam verweerster] te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres] van een voorschot op haar vorderingen op de nalatenschap van erflater van (€ 43.251,60 + € 43.754,09 =) € 87.005,69, of een in goede justitie te bepalen bedrag, te betalen binnen twee weken na dagtekening van het vonnis in het incident, met veroordeling van [naam verweerster] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente over de (na)kosten.
3.18.
[naam verweerster] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.19.
De rechtbank is van oordeel dat [naam eiseres] onvoldoende heeft gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij toekennen van een voorschot. Ook staat nog onvoldoende vast dat de vordering van [naam eiseres] in totaal € 87.005,69 bedraagt, omdat [naam verweerster] op een andere bedrag uitkomt. De rechtbank ziet gelet hierop onvoldoende redenen om nu al op de hoofdzaak vooruit te lopen en [naam verweerster] te veroordelen om een voorschot aan [naam eiseres] te betalen.
Proceskosten in de incidenten
3.20.
Nu partijen zussen zijn van elkaar ziet de rechtbank voldoende redenen om de proceskosten in deze incidenten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Hoofdzaak
3.21.
[naam gedaagde] mag in de hoofdzaak een conclusie van antwoord nemen. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.

4..De beslissing

De rechtbank
in de incidenten:
veroordeelt [naam verweerster] om binnen twee weken na de datum van dit vonnis de aangifte en de aanslag inkomstenbelasting 2019 van erflater aan [naam eiseres] te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 100,- per dag voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,-;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 oktober 2021voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021.
3120