ECLI:NL:RBROT:2021:9957

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
10/012071-21 vordering TUL VV: 10/005056-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord met psychische stoornis en terbeschikkingstelling

Op 13 oktober 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn vader, [naam slachtoffer], op 13 januari 2021. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, heeft het slachtoffer langdurig mishandeld en dit gefilmd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, als gevolg van een psychotische stoornis, en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte raad, ondanks de psychische aandoening van de verdachte. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot TBS met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade voor de nabestaanden van het slachtoffer. De zaak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/012071-21
Parketnummer vordering TUL VV: 10/005056-19
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden (Penitentiair Psychiatrisch Centrum),
raadsman mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde moord;
  • ontslag van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte;
  • oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4..Waardering van het bewijs

Standpunt van de verdediging
Primair dient de verdachte te worden vrijgesproken van zowel de impliciet primair ten laste gelegde moord als de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag. De verdachte heeft verklaard dat hij op of omstreeks de moord dan wel doodslag van het slachtoffer niet op de plaats delict is geweest. De filmopname van de mishandelingen het doden van het slachtoffer, die op de telefoon van de verdachte is aangetroffen, is volgens de verdachte geen bewijs omdat hij daarop niet zichtbaar is.
Subsidiair dient de verdachte te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord omdat er geen sprake geweest kan zijn van voorbedachte raad. Daartoe zijn, in het verlengde van de jurisprudentie van de Hoge Raad, voldoende contra-indicaties. Gelet op de aangetroffen ravage in de woning kan niet worden uitgesloten dat er sprake is geweest van handelen in een hevige gemoedsbeweging zoals drift. Een sterke contra-indicatie wordt bovendien gevonden in de bevindingen van de gedragsdeskundigen. De verdachte had, als gevolg van zijn psychotische stoornis, geen enkel besef van wat hij aan het doen was en geen enkele vrijheid om zijn wil te bepalen.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken blijkt het volgende.
Op 13 januari 2021, omstreeks 00.10 uur, arriveerden verbalisanten van de politie bij de woning aan de [adres], alwaar de brandweer, na een melding woningbrand, in die woning een man op de grond had aangetroffen. Rondom de man lag veel bloed. Door het Mobiel Medisch Team werd vastgesteld dat de man was overleden. De verbalisanten zagen dat er diverse huisraad door de kamer lag en dat er op een aantal huisraadstukken bloedvlekken en -vegen zaten. Op het hoofd van de man was een vierkante wond zichtbaar. Tussen de man en de bank lag een tafelpoot die aan een zijde vierkant van vorm was.
Volgens de Basisregistratie Personen stond in de woning ingeschreven [naam slachtoffer ], geboren op [geboortedatum slachtoffer] te Curaçao. Op 15 januari 2021 werd de overleden man door diens zus en nicht geïdentificeerd als voornoemde [naam slachtoffer ] (hierna: het slachtoffer).
Voorafgaand aan de sectie werd het lichaam postmortaal radiologisch onderzocht door radiologen van het MUMC. Er bleek sprake van een opvallend blokvormig lichaamsvreemd materiaal in de onderhuidse weke delen en huid achter het linkeroor, meerdere huiddefecten te hoogte van het hoofd, uitgebreide breuken van het aangezicht en de schedelbasis, een breuk van het schildkraakbeen aan beide zijden, meerdere ribbreuken aan beide zijden, een klaplong en lucht in de rechterharthelft.
De forensisch patholoog stelde na sectie op het lichaam van het slachtoffer vast dat het overlijden kan worden verklaard door meervoudige stomp botsende krachtsinwerking op het hoofd, de hals en de romp met ten gevolge hiervan verbloeding en ademhalings- en hersenfunctiestoornissen.
Neuropathologisch onderzoek van de hersenen van het slachtoffer toonde uitgebreide traumatische veranderingen en beschadigingen die vrijwel zeker aan het overlijden van het slachtoffer hebben bijgedragen.
De woning aan de [adres] betreft een flatwoning op de zesde verdieping. De liften en centrale toegangshal in dit flatgebouw zijn voorzien van camera’s. Onderzoek door de politie van de verkregen camerabeelden wees uit dat op 12 januari 2021, omstreeks 23.54 uur, een man via het trappenhuis de begane grond betrad en - niet rechtstreeks - maar via een hal die toegang gaf tot de kelderboxen het flatgebouw verliet.
Onderzoek van de politiesystemen leerde dat de verdachte als de stiefzoon van het slachtoffer stond geregistreerd. Een recente politiefoto van de verdachte vertoonde grote gelijkenissen met de man op de camerabeelden die het flatgebouw verliet.
Diezelfde nacht, inmiddels 13 januari 2021, werd de verdachte aangehouden in de woning van zijn moeder. Op het moment van zijn aanhouding verklaarde de verdachte onder meer: “Ik heb de allerbeste advocaat. Ik weet waarom jullie mij zoeken. Ik beken alles. Ik heb die klootzak doodgemaakt. Ik heb zijn kop in elkaar geslagen met een vijf kilo dumbell. Ik heb alles gefilmd en het staat allemaal op mijn telefoon. Daar staat al het bewijs op. Kijk maar.” De verdachte gaf daarbij aan dat de verbalisanten de eerste video dienden te bekijken.
Een van de verbalisanten opende vervolgens de telefoon van de verdachte en zag als laatste opname in de camera-app een filmopname van een bebloede man op de grond. De verbalisanten hebben een gedeelte van de opname bekeken en hoorden dat de man die de opname maakte zei: “Hij gaat niet dood, hij gaat niet dood” en zagen dat deze man met een gewichtshalter op de man op de grond insloeg. Een verbalisant herkende de stem van de degene die in de opnamepraat als de stem van de verdachte.
Kort na zijn aanhouding werd de verdachte op 13 januari 2021 voor de hulpofficier van justitie geleid. De verdachte verklaarde aldaar dat hij [naam slachtoffer ] dood moest maken en vroeg of ‘hij’ nog ademde, want als hij nu nog zou leven dan moest hij ontsnappen om hem alsnog dood te gaan maken.
Nader onderzoek van de filmopname op de telefoon van de verdachte wees uit dat het een filmfragment van ongeveer veertig minuten betrof. De opname begint met een bebloede man die op de grond ligt. De kleding van de man was volledig bebloed en rondom de man lag een grote plas met bloed. Overal zijn bloedvegen en -spetters zichtbaar en er liggen allerlei spullen op de grond. De daaropvolgende veertig minuten wordt het slachtoffer verschillende keren geslagen, onder andere met een gewichtshalter, en geschopt. Daarbij zegt de dader dat hij het slachtoffer heeft geslagen maar dat deze niet dood gaat en vraagt de dader zich hardop af waarom het slachtoffer niet dood gaat. Gedurende de opname blijven kreungeluiden van het slachtoffer hoorbaar en beweegt het slachtoffer af en toe. Na ongeveer dertig minuten filmen zegt de filmer onder meer: “Hij blijft maar bewegen. Hoe lang film ik al, dertig minuten.”
Conclusie van de rechtbank
De persoon van de dader
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte was die het slachtoffer in diens woning van het leven heeft beroofd. Dat de verdachte niet (volledig) zichtbaar is op de filmopname doet daar op geen enkele wijze aan af. Het primaire verweer wordt verworpen.
Voorbedachte raad
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Het is voorts vaste jurisprudentie dat de omstandigheid dat de keuzevrijheid van de verdachte ten tijde van het feit zodanig was aangetast dat het bewezenverklaarde hem niet kan worden toegerekend, niet uitsluit dat er sprake is van voorbedachte raad.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Zoals hiervoor omschreven, vangt de filmopname aan met het beeld van een reeds ernstig mishandeld slachtoffer. De gebeurtenissen die daartoe hebben geleid, hebben dus gedurende een zeker tijdsbestek voorafgaand aan de start van de filmopname plaatsgevonden. Het daarop volgende mishandelen van het slachtoffer en de opmerkingen die de filmer maakt, vinden plaats gedurende de veertig minuten dat de filmopname duurt en kennen verschillende tussenpozen. Zo blijkt uit de opname dat de verdachte zich door de woning beweegt, richting de computer loopt en op enig moment gaat douchen, waarna hij - gekleed in een handdoek of badjas - doorgaat met de mishandelingen. Uit de filmopname blijkt dus dat de verdachte zich geruime tijd heeft kunnen beraden op het besluit om zijn vader te doden en om na te denken over de consequenties daarvan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte vanuit zijn psychische stoornis gedurende de langdurige toepassing van geweld telkens voor ogen heeft gehad welk doel hij nastreefde, te weten het doden van het slachtoffer en welke middelen hij daartoe wilde aanwenden. De wens om het slachtoffer te doden spreekt hij niet alleen meermaals uit gedurende de veertig minuten durende filmopname, maar ook geruime tijd later bij zijn voorgeleiding. Ook bij zijn aanhouding blijkt dat de verdachte wel degelijk besef heeft van wat er is gebeurd en dat hij iemand heeft vermoord en wat zijn rol daarbij was.
Van handelen in een hevige gemoedsbeweging, zoals door de verdediging bepleit, is dan ook geen sprake geweest. Ook het verweer dat verdachte vanuit zijn stoornis geen enkel besef had van zijn handelen, wordt verworpen.
Het subsidiaire verweer wordt verworpen.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte handelde met voorbedachte raad.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op of omstreeks 13 januari 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer ] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door
meermalen met een gewichthalter en/of meerdere tafelpoten, althans een of meerdere
hard(e)/zwa(a)r(e)/stomp(e) voorwerp(en), op/tegen het hoofd en het lichaam te
slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum, is een multidisciplinair rapport omtrent de verdachte uitgebracht. De verdachte heeft geweigerd aan de onderzoeken mee te werken. Dit rapport houdt voor zover hier van belang, het volgende in.
De psycholoog [naam 1] is diagnostisch gezien van mening dat er bij de verdachte sprake is van schizofrenie. Er is voldoende collaterale informatie beschikbaar die
onderbouwing biedt voor het doormaken van een psychotische episode in de periode
rondom het thans bewezenverklaarde. In de (hiervoor besproken) filmopname komen verschillende psychotische symptomen naar voren. In zijn spreken is geen samenhang waarneembaar, hij springt van de hak op de tak. Deze manier van denken/spreken wordt door de deskundige ook nog waargenomen tijdens het politieverhoor op 13 januari 2021. Dit kan geduid worden als een formele denkstoornis, een symptoom dat zich vaak bij psychotische ontregeling voordoet. Ook zijn er op de filmopnames verschillende aanwijzingen voor paranoïde overtuigingen jegens het slachtoffer, maar ook het idee dat de geheime dienst in zijn leven is getreden en lijkt hij tegen stemmen te spreken.
Aangaande middelengebruik zijn er aanwijzingen voor in ieder geval problematisch gebruik van cannabis. In welke mate dit gebruik tot disfunctioneren leidt in het geval van betrokkene, wordt niet duidelijk. Wel kan gesteld worden dat, ondanks dat cannabis een psychose kan luxeren, dit niet verklarend is voor het ontstaan van schizofrenie. Er kan dan ook niet worden gesproken van een drugspsychose, daar in een dergelijk geval betrokkene nu beduidend beter zou moeten functioneren.
De psychiater [naam 2] concludeert dat de verdachte op classificerend niveau aan alle criteria van schizofrenie voldoet: er is gedurende een langere ononderbroken periode sprake geweest van positieve symptomen met floride wanen en/of hallucinaties, stoornissen in de realiteitstoetsing in de zin van ernstige kritiek- en oordeelstoornissen en gedesorganiseerd denken. Er is aldus sprake van een schizofrenie met hallucinaties, gedesorganiseerd gedrag en incoherent denken, paranoïde waanbelevingen en negatieve symptomen.
Genoemde deskundigen gezamenlijk concluderen en adviseren als volgt.
In het huidige onderzoek is duidelijk geworden dat bij de verdachte sprake is van een chronisch psychotische stoornis, te classificeren als schizofrenie, met periodes van hallucinaties, gedesorganiseerd gedrag en incoherent denken, paranoïde waanbelevingen en negatieve symptomen.
Het kan niet anders dan dat betrokkene ten tijde van het thans bewezenverklaarde in zijn geheel werd beïnvloed door deze stoornissen, dit wil zeggen dat er sprake was van een ernstige psychotische ontregeling, die gepaard ging met hallucinaties (stemmen), paranoïde wanen, ontregeling van de emoties en gedragsdisregulatie.
Het ontbrak de verdachte aan enige vorm van realiteitstoetsing. Zijn handelen stond geheel in verband met en werd gedreven door zijn psychotische belevingswereld. De verdachte beschikte niet over de keuzevrijheid om zich aan de invloed van de stoornissen te onttrekken. De deskundigen achten een, eventueel deels, 'gezond' scenario, waarbij de verdachte doelbewust en weloverwogen keuzes zou hebben gemaakt, voor het thans bewezenverklaarde zeer onwaarschijnlijk.
De deskundigen komen tot de conclusie dat er bij de verdachte sprake is van volledige doorwerking van de psychopathologie op de gedragskeuzes. Het advies is dan ook om het thans bewezenverklaarde in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
Nu de conclusies van voornoemde deskundigen gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus ontoerekeningsvatbaar geacht. Dit betekent dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.

7..Motivering maatregel

De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op zijn vader, het slachtoffer [naam slachtoffer ]. Het slachtoffer heeft het leven gelaten na een ware martelgang; de enige term die recht doet aan hetgeen het slachtoffer is overkomen. De verdachte heeft het slachtoffer in diens woning gedurende in ieder geval meer dan veertig minuten, met tussenpozen, ernstig toegetakeld door hem op het hoofd en lichaam hard te slaan met zware voorwerpen. De ‘marteling’ ging zelfs zover dat de verdachte het slachtoffer met deodorant in dienst gezicht, neus en ogen spoot, kennelijk met als doel het gezicht te verbranden.
Het letsel zoals dat door de patholoog is omschreven is van een haast ongekende aard en omvang. De wijze waarop de verdachte op het lichaam van het slachtoffer is tekeergegaan, en de pijn die het slachtoffer daarvan heeft moeten ondervinden, is niet anders te duiden dan mensonterend. Het slachtoffer liep in het hoofd en lichaam vele ernstige verwondingen op, waaraan hij uiteindelijk is overleden.
Gedurende de tijd dat de mishandeling plaatsvond, was het slachtoffer (in ieder geval) deels bij kennis. Het is moeilijk te bevatten wat het slachtoffer al die tijd aan angst en pijn moet hebben doorgemaakt.
Dit is een zeer ernstig feit. Moord wordt algemeen beschouwd als het ernstigste misdrijf dat het strafrecht kent. Het doden van een ander is onomkeerbaar en dieper ingrijpen in iemands leven dan door het te beëindigen is niet mogelijk. Aan de nabestaanden van het slachtoffer is, in de eerste plaats door het verlies van hun vader, broer, oom en vriend, en in de tweede plaats door de gruwelijke wijze waarop het slachtoffer om het leven is gekomen, onvoorstelbaar leed toegebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor misdrijven, waaronder een geweldsmisdrijf tegen zijn moeder.
Zoals hiervoor reeds besproken, is namens het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum, een multidisciplinair rapport omtrent de verdachte uitgebracht. De deskundigen hebben ter zake van de op te leggen maatregel het volgende gerapporteerd.
Hoewel de verdachte een beperkt strafblad heeft op het gebied van geweldsdelicten, is er wel documentatie over voortdurend agressief gedrag en waangedachten. Belangrijkste risicofactor is de chronische psychotische stoornis. Er is tot nu toe geen intrinsieke motivatie voor een behandeling en een geringe respons op behandeling betreffende zijn waandenkbeelden. Er is volkomen gebrek aan ziektebesef en geen ziekte-inzicht. Op de diverse levensdomeinen is de verdachte vastgelopen door de ingrijpende en in alle levensgebieden diepgaande gevolgen van de schizofrenie. Concluderend wijst de historie op veel risicofactoren. Immers is er sprake geweest van therapieresistente paranoïde wanen. Er bestaat een ernstige psychische stoornis, die tot op heden onvoldoende behandeld kon worden. Alles wijst op ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. Zonder dwingend kader is de verdachte op geen wijze in staat te profiteren van behandeling. Het recidivegevaar wordt ingeschat als hoog. Er zijn geen beschermende factoren aan te wijzen.
Een langdurig klinisch traject is geïndiceerd. De verdachte zal een langdurende behandeling geboden moeten worden waarbinnen gezocht moet worden naar medicatie die invloed krijgt op de paranoïde wa(a)n(en). Niet uitgesloten wordt dat geen medicatie wordt gevonden die de paranoïde wanen in zijn geheel doen verdwijnen en/of verbleken. De verdachte blijft dan in gelijke of iets verminderde mate onafgebroken paranoïde psychotisch met kans op psychotische gewelddadige escalaties. Van groot belang daarbij is een langdurig toezicht met begeleiding en structurering zonder dat de verdachte zich hieraan kan onttrekken.
De deskundigen wagen te betwijfelen of de verdachte uiteindelijk gemotiveerd zal zijn zich te laten behandelen. Gelet op de beperkte en nog maar recente farmacotherapeutische behandeling, blijft de verdachte vooralsnog vanuit zijn paranoïde wanen onveranderlijk acuut gevaarlijk. Een complicerende factor is dat de verdachte de ernst van het thans bewezenverklaarde hardnekkig niet ziet of voelt. De verdachte is ernstig beperkt, hij heeft geen ziekte-inzicht en hij is slechts beperkt ontvankelijk voor beïnvloeding. Een zorgmachtiging (vanwege de beperkte duur en het lage beveiligingsniveau) of een terbeschikkingstelling met voorwaarden (vanwege gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht) zijn niet aangewezen.
Een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging biedt wel alle mogelijkheden tot toezicht, gevaarsreductie, structuur, medicatie, stabilisering en/of in de verre toekomst de mogelijkheid tot enig ziektebesef en/of ziekte-inzicht en is volgens de deskundigen daarom noodzakelijk.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundigen dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

[naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde 1], geboren op [geboortedatum benadeelde 1], zich in het geding gevoegd ter zake van het thans bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft tot toewijzing van het gevorderde gerekwireerd.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het vorderen van affectieschade is vanaf 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. [naam benadeelde 1] is kind van het slachtoffer en valt daarmee in de categorie genoemd in art. 6:108, vierde lid, sub d, BW. Zij heeft daarmee recht op de vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag zal worden toegewezen, nu dit bedrag het maximumbedrag als genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade niet overstijgt.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 januari 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
[naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde 2], geboren op [geboortedatum benadeelde 2], zich in het geding gevoegd ter zake van het thans bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.364,43 aan materiële schade (reiskosten in verband met de uitvaart) en een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft tot toewijzing van het gevorderde gerekwireerd.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Uit art. 6:108, tweede lid, BW volgt dat de kosten van lijkbezorging van een slachtoffer verhaald kunnen worden op degene die verantwoordelijk is voor de dood van het desbetreffende slachtoffer. Kosten die verband houden met de lijkbezorging worden in de rechtspraak ruimhartig toegewezen. De gevorderde reiskosten in verband met de uitvaart komen tegen deze achtergrond voor vergoeding in aanmerking.
[naam benadeelde 2] is kind van het slachtoffer en valt daarmee in de categorie genoemd in art. 6:108, vierde lid, sub d, BW. Zij heeft daarmee recht op de vergoeding van affectieschade. Het gevorderde bedrag zal worden toegewezen, nu dit bedrag het maximumbedrag als genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade niet overstijgt.
De rechtbank bepaalt dat het totaal te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 januari 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van in totaal € 16.364,43, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
[naam benadeelde 3]
Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde 3], geboren op [geboortedatum benadeelde 3], zich in het geding gevoegd ter zake van het thans bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.755,89 aan materiële schade (uitvaartkosten), te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft tot toewijzing van het gevorderde gerekwireerd.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van art. 6:108, tweede lid, BW zal de rechtbank de gevorderde schade in het kader van de uitvaartkosten toewijzen, nu de kosten genoegzaam zijn onderbouwd en in overeenstemming zijn met de omstandigheden van het slachtoffer.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 januari 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van € 5.755,89, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 13 september 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van een poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn moeder, veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van elf maanden, waarvan een gedeelte groot twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
De proeftijd is ingegaan op 3 april 2020.
Nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de verdachte in de onderhavige zaak volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht en aan hem geen straf maar de maatregel tot terbeschikkingstelling zal worden opgelegd, treft de tenuitvoerlegging van voornoemd voorwaardelijk strafdeel geen enkel doel. De vordering zal daarom worden afgewezen.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam benadeelde 1]te betalen een bedrag van
€ 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen
€ 15.000,-(hoofdsom
zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente 13 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
110 (honderdtien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam benadeelde 2]te betalen een bedrag van
€ 16.364,43 (zegge: zestienduizend driehonderdvierenzestig euro en drieënveertig eurocent), bestaande uit € 1.364,43 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] te betalen
€ 16.364,43(hoofdsom
zegge: zestienduizend driehonderdvierenzestig euro en drieënveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 16.364,43 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
116 (honderdzestien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam benadeelde 3]te betalen een bedrag van
€ 5.755,89 (zegge: vijfduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en negenentachtig eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 3] te betalen
€ 5.755,89(hoofdsom
zegge: vijfduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en negenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.755,89 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
63 (drieënzestig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 13 september 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
en mrs. M.A. van der Laan en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 13 januari 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer ]
opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk,
van het leven heeft beroofd,
door
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
met een gewichthalter, en/of een of meerdere tafelpoten, althans een of meerdere
hard(e)/zwa(a)r(e)/stomp(e) voorwerp(en), op/tegen het hoofd en/of het lichaam te
slaan, en/of
met een mes, althans een scherp voorwerp, in het hoofd en/of het lichaam te steken
en/of te snijden.