Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het verzoekschrift met producties 1 t/m 20, binnengekomen ter griffie op 21 juli 2021;
- het verweerschrift met producties 1 t/m 21;
- de door [verzoekster] bij brief d.d. 18 augustus 2021 overgelegde aangepaste productie 20;
- de door [verweerder] bij brief d.d. 19 augustus 2021 overgelegde aanvullende producties 22 t/m 26;
- de door [verweerder] bij brief d.d. 23 augustus 2021 overgelegde aanvullende productie 27.
2..De feiten
De afgelopen twee weken heb ik met jullie beiden, afzonderlijk gesprekken gevoerd m.b.t. de zakelijke stand van zaken bij [verzoekster] . Jullie visie hierop. De wijze waarop dit voor het voetlicht is gebracht. Hoe dit op te lossen en aan te pakken.
Betreft: Formele waarschuwing
- de tegenvallende vorderingen, die je hebt gemaakt bij de overeengekomen doelstellingen;
- jouw onzichtbaarheid/niet bereikbaarheid/afwezigheid tijdens de gebruikelijke werktijden/kantooruren bij [verzoekster] . Bovendien ben je regelmatig afwezig, te laat of meld je je af voor vergaderingen en andere zakelijke [verzoekster] bijeenkomsten.
Kortweg komen onze conclusies op het volgende neer:
- De direct bij de leiding betrokkenen ( [naam 1] , [naam 4] en [naam 5] ) lijken ieder voor zich eigenschappen te dragen die in hoge mate bijdragen aan de juiste invulling van taken. Voor [verweerder] geldt dat in principe ook, maar voor hem is onlangs een andere plaats in het organogram aangewezen.
- In de aansturing van [verzoekster] lijkt nu een eenduidige lijn te ontbreken; het onderscheid tussen aandeelhouderschap, zeggenschap, leiding en management is diffuus geworden.
- Er ontbreekt vaak aan coherente besprekingen en afspraken.
- De vraag wordt vaak gesteld wie de baas is en wat bij beslist.
- Aandelen bezit wordt verward met leiderschap en zeggenschap.
- Eenduidige sturing en beloning op basis van competenties en resultaten ontbreekt.
- Betrokkenen hebben geen gemeenschappelijk gedragen duidelijke strategische visie voor de toekomst.
3..Het verzoek
4..Het verweer
[verweerder] op de werkvloer en/of het uitoefenen van druk op medewerkers van [verzoekster] zich hebben voorgedaan. [verzoekster] heeft de e-mail van [verweerder] d.d. 20 mei 2021 waarin hij de door hem geconstateerde onvrede bij [naam klant 1] over de samenwerking met [verzoekster] heeft kenbaar gemaakt daarnaast verkeerd geïnterpreteerd. Van een “indringend gesprek” op
21 mei 2021 is geenszins sprake geweest. [verweerder] heeft na zijn e-mail d.d. 20 mei 2021 zelfstandig een kwaliteitsplan voor [naam klant 1] opgesteld. [naam klant 1] is, dankzij [verweerder] , tot op de dag van vandaag ook nog steeds klant van [verzoekster] . Ook de door [verweerder] tegenover [naam 1] gemaakte opmerking over zijn salaris is door [verzoekster] volledig buiten de werkelijke context geplaatst.
over de handelswijze van [naam 1] en [naam 2] heen kunnen stappen en is hij zijn werkzaamheden altijd naar behoren blijven uitvoeren. Van een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond) is dan ook evenmin sprake. [verweerder] wijst er daarnaast op, dat hoewel een groot deel van het verzoekschrift is gewijd aan vermeend disfunctioneren van [verweerder] , dit door [verzoekster] bovendien niet aan het ontbindingsverzoek ten grondslag is gelegd.
5..De beoordeling
14 oktober 2019, 11 november 2019 en 23 december 2019 voorts opgetekend dat er geen wijzigingen/aanvullingen op het vorige verslag zijn. Voorgaande wordt ook onderschreven door de door [verzoekster] ter mondelinge behandeling naar voren gebrachte stelling, inhoudende dat de gespreksverslagen door de notulist, mevrouw J. Wiesehahn, telkens per
volgt immers voldoende duidelijk dat [verweerder] telkens de wens heeft gehad om zijn werkzaamheden bij [verzoekster] voort te zetten, hij de blik op de toekomst had en voor zichzelf binnen [verzoekster] nog voldoende kansen en mogelijkheden zag. Ook [naam bedrijf 4] zag, zij het in een andere functie dan voorheen, een belangrijke rol voor [verweerder] bij [verzoekster] weggelegd. [verzoekster] is in de periode nadien, in navolging van dit advies, ook gaan zoeken naar een passende functie voor [verweerder] binnen [verzoekster] , in het kader waarvan diverse gesprekken hebben plaatsgevonden.
[verweerder] meer was passend bij zijn hoge salaris, dat de door [naam bedrijf 4] genoemde competenties niet goed te combineren waren in een reële functie alsook dat er mede door het opheffen van de twee dochtermaatschappijen een noodzaak bestond om [verzoekster] nader te structureren, komen in beginsel voor haar eigen rekening en risico, althans maken dat van haar in ieder geval een grote inspanning tot herplaatsing van [verweerder] in een andere functie mocht worden verlangd. Dat het niet vinden van een passende functie zijn oorzaak vond in een gebrek aan motivatie aan de zijde van [verweerder] alsook in het niet duidelijk uitspreken van de door hem gewenste rol, is door [verweerder] gemotiveerd betwist en bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing daarvan in rechte niet, althans onvoldoende, komen vast te staan. Gewezen wordt in dit kader onder meer op de door [verweerder] op 2 december 2020 aan [verzoekster] verzonden e-mail waarin hij, naar aanleiding van de ontvangst van het nieuwe functiehuis, zijn voorkeuren heeft kenbaar gemaakt en waarop door [verzoekster] afwijzend is gereageerd, alsook op de door hem verzonden e-mail d.d. 21 december 2020 waarin hij een gesprek initieert om duidelijkheid over zijn rol binnen [verzoekster] te verkrijgen. Ook uit de brief
d.d. 26 januari 2021 van [verweerder] volgt dat hij nog steeds gemotiveerd was om de werkzaamheden zoals deze in januari 2021 voor hem waren vastgesteld, voor [verzoekster] te gaan verrichten. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de tussen [naam 2] en [verweerder] in de tussentijd ontstane impasse omtrent de aandelen, welke los dient te worden gezien van de arbeidsrelatie doch daarop wel een vertroebelende werking lijkt te hebben gehad, niet enkel op het conto van [verweerder] kan worden geschreven.