ECLI:NL:RBROT:2021:9935

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
8535503 CV EXPL 20-2270
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en geschil over meerwerk in aannemingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een aannemer en twee opdrachtgevers over een aannemingsovereenkomst voor de verbouwing van een woning. De eiseres, een besloten vennootschap, vordert betaling van een bedrag van € 20.024,88 van de gedaagden, die in conventie en reconventie ook vorderingen hebben ingesteld. De procedure begon met een dagvaarding op 14 mei 2020, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord en repliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 mei 2021.

De eiseres heeft op 18 oktober 2018 een offerte uitgebracht voor de verbouwing, inclusief een totaalprijs van € 52.602,-. Gedurende de werkzaamheden zijn er verschillende facturen verzonden, waarvan een aantal is voldaan door de gedaagden. De eiseres heeft de gedaagden gesommeerd om een derde factuur te voldoen, maar dit is niet gebeurd. De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat de overeenkomst stilzwijgend is opgezegd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun betalingsverplichtingen en dat de eiseres recht heeft op betaling van het resterende bedrag aan de aanneemsom en meerwerk. De rechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagden niet gerechtigd zijn om hun verplichtingen op te schorten, omdat zij zelf in verzuim zijn geraakt door het niet tijdig betalen van de facturen. De zaak is aangehouden voor bewijslevering over bepaalde stellingen van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8535503 CV EXPL 20-2270
uitspraak: 7 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R.H. Kuiper,
tegen:

1..[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. G.P. Jongeneel,

2..[gedaagde 2],

wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. W.M.H. de Werd.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 14 mei 2020, met producties;
de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde 1], tevens eis in reconventie, met producties;
de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde 2], tevens eis in reconventie, met producties;
de conclusie van repliek, tevens conclusie van antwoord in reconventie;
de conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde 1], tevens repliek in reconventie, tevens houdende akte vermindering van eis;
de conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde 2], tevens repliek in reconventie;
de conclusie van dupliek in reconventie;
het tussenvonnis van 18 februari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[eiseres] heeft op 18 oktober 2018 een offerte gestuurd voor het verbouwen woning en realiseren van een aanbouw voor een totaalprijs inclusief stelposten van € 52.602,- inclusief BTW. In de bijgevoegde begroting staat vermeld dat eventueel uit te voeren extra werkzaamheden worden uitgevoerd tegen een overeengekomen meerwerkprijs, wanneer uitgevoerd in regiewerk worden materialen en uren verrekend verhoogd met een aannemersvergoeding van 10%. De in de begroting vermelde stelposten worden verrekend met de werkelijk bestede uren en materialen verhoogd met een aannemersvergoeding van 10%.
2.2
[eiseres] start met de werkzaamheden in februari 2019 en verstuurt op 10 april 2019 de eerste factuur ad € 12.100,-, op 7 mei 2019 de tweede factuur ad € 15.125,- en op 4 juni 2019 de derde factuur ad € 15.125,-. Bij deze factuur is een lijst meer- en minderwerk gevoegd. De eerste twee facturen zijn voldaan door [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
2.3
[eiseres] sommeert [gedaagde 1] en [gedaagde 2] per brief van 28 augustus 2019 de derde factuur te voldoen. Tevens wordt hen medegedeeld dat de som aan meer- en minderwerk op dat moment € 11.333,57 bedraagt.
2.4
Partijen voeren op 30 augustus 2018 en 5 september 2019 overleg over, in ieder geval, de hoogte van de meer- en minderwerkposten.
2.5
[eiseres] heeft per e-mail van 6 september 2019 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een aangepaste lijst meer en minderwerk verstuurd. Per e-mail van 11 september 2019 reageren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op deze lijst en voegen zij een staat schadeposten toe, na verrekening bieden zij aan een bedrag van € 23.000,- te voldoen. Per e-mail van 13 september 2019 wijst [eiseres] het voorstel af en doet een nieuw tegenvoorstel. Op 17 september 2019 is er een bedrag van € 23.000,- voldaan door [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
2.6
[eiseres] deelt per e-mail van 7 oktober 2019 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mede dat haar voorstellen komen te vervallen en dat zij de originele meer- en minderwerklijst hanteert voor de eindafrekening. Dezelfde dag verstuurd [eiseres] een factuur ad € 7.874,99 voor de vierde termijn aanneemsom, een factuur ad € 2.377,- aan restant aanneemsom en een factuur ad € 17.647,87 aan meer- en minderwerk.
2.7
Per e-mail van 14 november 2019 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde 2] [eiseres] ingebreke gesteld. Daarnaast wordt [eiseres] gesommeerd een bedrag van € 5.165,51 te voldoen, dit bedrag resteert na verrekening van de schade ad € 10.136,95 die [gedaagde 2] lijdt doordat derden het werk hebben moeten voltooien c.q. herstellen.

3..Het geschil in conventie

3.1
[eiseres] vordert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 20.024,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de facturen tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten.
3.2
[eiseres] legt het navolgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] schieten tekort in de nakoming van hun betalingsverplichting. Subsidiair geldt dat de overeenkomst van aanneming door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stilzwijgend na de bouwvakvakantie in 2019 is opgezegd door [eiseres] niet langer toegang tot de woning te geven. [eiseres] heeft echter nog recht op het resterende gedeelte van de aanneemsom en het saldo aan meer- en minderwerk. Daarnaast hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] haar niet in de gelegenheid gesteld het werk af te ronden terwijl [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in verzuim zijn met tijdige betaling van in ieder geval de factuur van 4 juni 2019. Er is dan ook sprake van schuldeisersverzuim zodat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen opschortingsrecht toekomt. Meer subsidiair is [eiseres] niet meer gehouden de werkzaamheden met betrekking tot de montage van de lichtstraat, het raampje van de badkamer en de vervanging van de ruit van de voordeur.
3.3
[gedaagde 1] voert verweer tegen de vordering. Op dit verweer wordt, voor zover dit in deze procedure van belang is, hierna ingegaan.
3.4
[gedaagde 2] voert verweer tegen de vordering. Op dit verweer wordt, voor zover dit in deze procedure van belang is, hierna ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1
[eiser 1] vordert, na vermindering van eis, dat [verweerster], bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser 1] van een bedrag van € 9.805,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2019 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten en de nakosten.
4.2
[eiser 2] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat [verweerster] in de uitvoering van de met [eiser 2] gesloten overeenkomst van aanneming van werk toerekenbaar tekort is geschoten en dat [verweerster] aansprakelijk is voor de door [eiser 2] geleden en nog te lijden schade;
II. veroordeling van [verweerster] tot betaling aan [eiser 2] van een bedrag van primair € 21.691,91, subsidiair € 19.610,08, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2019, althans 27 augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening;
III. veroordeling van [verweerster] in de buitengerechtelijke incassokosten van € 991,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2020, tot de dag der algehele voldoening;
IV. veroordeling van [verweerster] in de proceskosten, waaronder rente en nakosten.
4.3
[eiser 1] en [eiser 2] leggen ieder voor zich aan hun vorderingen ten grondslag dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door deels het overeengekomen werk niet uit te voeren en deels het werk niet deugdelijk uit te voeren. [eiser 1] (voor 50%) en [eiser 2] vorderen vergoeding van de door hen daardoor geleden schade.
4.4
[verweerster] voert verweer tegen de vorderingen. Op dit verweer wordt, voor zover dit van belang is in deze procedure, hierna ingegaan.

5..De beoordeling

in conventie

5.1
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor een vaste aanneemsom van € 52.602,- inclusief BTW.
5.2
Door [eiseres] is daarnaast meerwerk in rekening gebracht. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen de navolgende extra posten:
- verwarmingsinstallatie bg ad € 4.725,-;
- verwarming badkamer ad € 400,-;
- water en afvoer installatie bg ad € 1.265,-;
- leveren en aanbrengen kozijn ad € 2.595,45;
- leveren en monteren vlaklichtkoepel ad € 2.749,99;
- heiwerk ad € 3.580,54;
- levering gevelsteen ad € 1.027,31;
- afvoeren afval ad € 732,05;
- plafond 1e verdieping/overloop ad € 287,98.
Anders dan door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangevoerd betreft dit opgeteld geen € 2.081,83 maar een bedrag van in totaal € 17.363,32 aan meerwerk. Hierop wordt het door [eiseres] opgevoerde minderwerk voor een totaalbedrag van € 16.622,21 in mindering gebracht zodat een bedrag van € 741,11 resteert.
5.3
De navolgende extra gevorderde posten (waarbij de nummering zoals gevoerd in de conclusies van partijen wordt aangehouden) worden door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwist:
8) water en afvoer installatie badkamer, omleggen c.q. aanpassen gasleiding ad € 1.035,08;
9) elektrische installatie ad € 6.051,21;
18) deurkozijn bijkeuken ad € 133,10;
19) sloopwerk achtergevel ad € 1.001,88;
20) voorzetwand woonkamer ad € 1.495,56;
21) leveren en aanbrengen binnen kozijnen ad € 417,45;
23) voorzetwand naden dichten ad € 222,64;
27) lekkage schoorsteen verhelpen ad € 432,58;
28) kosten architect en constructeur ad € 1.265,78;
29) kosten vergunning waterschap ad € 938,36;
31) raam(stijl) badkamer ad € 1.551,22;
32) aanpassen bestaande berging ivm aansluiting aanbouw ad € 2.182,84;
35) gat boren keuken afzuigkap ad € 179,08.
Voor zover de posten 22 en 26 (stucwerk) worden betwist geldt dat hiervoor geen (extra) kosten in rekening zijn gebracht.
5.4
Artikel 7:755 BW bepaalt dat in geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs kan vorderen wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
5.4.1
Post 8 ziet op de kosten van het leveren en de montage van een inbouwreservoir en het omleggen van een gasleiding waarvan onbetwist is dat deze niet in de offerte zijn meegenomen. Uit de door partijen in het geding gebrachte Whatsapp-gesprekkenoverzicht volgt dat [gedaagde 2] [eiseres] er op 1 mei 2019 op wijst dat de loodgieter een e-mail wil sturen met betrekking tot de installatie van de wc en het omleggen van de gasleiding. Op
5 juni 2019 appt [gedaagde 1] dat het inbouwreservoir boven staat en hij verzoekt [eiseres] de doorgegeven maten aan te houden. Anders dan door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangevoerd blijkt uit deze berichten voldoende dat zij [eiseres] aansturen deze extra werkzaamheden te verrichten. Het moet daarbij voor hen duidelijk zijn geweest dat hieraan extra kosten verbonden zijn. Nu door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de hoogte van deze kostenpost niet wordt betwist, zijn zij een bedrag van € 1.035,08 verschuldigd.
5.4.2
Ten aanzien van post 19 wordt hetzelfde overwogen. Uit de Whatsapp-gesprekken van 30 januari 2019 volgt dat [eiseres] de achtergevel eruit gaat halen. Ook hier geldt dat deze post niet is opgenomen in de offerte, dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voldoende op de hoogte zijn van de extra te verrichten werkzaamheden, dat dat extra kosten meebrengt en dat de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag niet wordt betwist. Deze kostenpost ad € 1.001,88 zijn zij dan ook verschuldigd.
5.4.3
Ad post 9 geldt het volgende. Anders dan door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangevoerd vormt deze stelpost geen richtprijs ex artikel 7:752 BW. Een objectieve stelpost waarbij de opdrachtgever op de invulling weinig tot geen invloed meer heeft, dient te worden beschouwd als een afgegeven richtprijs. Dat is anders bij een subjectieve stelpost waarbij de opdrachtgever nog veel invloed heeft op de invulling meerwerk; op een subjectieve stelpost is artikel 7:755 BW van toepassing. Het hangt dus af van de mate van invloed die de opdrachtgever nog kan of moet uitoefenen in welke categorie de stelpost valt. In dit geval betreft het een elektrische installatie waarbij uit eerder genoemde Whatsapp-gesprekken volgt dat [eiseres] op 21 februari 2019 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vraagt hun wensen met [naam 1] te bespreken (ktr: de elektricien) en [naam 1] te vragen of hij een aanbieding voor hen wil maken. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in ruime mate invloed hebben op de invulling van de uit te voeren werkzaamheden betreft deze post meerwerk. Uit genoemde berichten blijkt eveneens dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voldoende op de hoogte zijn van het gegeven dat er extra werkzaamheden worden verricht en dat deze ook zijn verricht. Ook voor deze werkzaamheden geldt dat het voor hen duidelijk moet zijn geweest dat hieraan extra kosten verbonden zijn. Nu door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook de hoogte van deze kostenpost niet inhoudelijk wordt betwist, zijn zij een bedrag van € 6.051,21 verschuldigd.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben nog aangevoerd dat deze stelpost met meer dan 100% overschreden wordt wat onacceptabel is maar zij zien daarbij over het hoofd dat de originele stelposten voor installatiewerkzaamheden uit de offerte op de lijst meer- en minderwerk door [eiseres] allemaal in mindering zijn gebracht. In plaats van het geoffreerde bedrag van
€ 6.470,03 is uiteindelijk een bedrag van € 6.051,21 in rekening gebracht.
5.4.4
Door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is niet betwist dat [eiseres] werkzaamheden aan de schoorsteen heeft verricht teneinde een lekkage te verhelpen. De gevorderde post 27 ad
€ 432,58 wordt dan ook toegewezen. Dat naar het oordeel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd – volgens hen lekt het nog steeds bij de schoorsteen – maakt niet dat de uitgevoerde werkzaamheden niet hoeven te worden betaald. De wet kent immers mogelijkheden inzake herstelkosten of vervangende schadevergoeding.
5.4.5
De kostenposten 28 en 29 worden eveneens toegewezen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben het debat omtrent deze kosten overwegend gevoerd in de zin van de vertraging in de uitvoering van de werkzaamheden. Ongeacht aan wie het te wijten valt dat er op voorhand niet aan gedacht is dat er een vergunning nodig was, is door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet betwist dat [eiseres] de vergunning heeft aangevraagd, dat deze aanvraag diende te worden onderbouwd met stukken van een architect en een constructeur en dat [eiseres] deze kosten heeft voldaan. Nu hiervoor geen kostenpost is opgenomen in de offerte en de hoogte van deze posten inhoudelijk niet zijn betwist door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn zij de opgevoerde bedragen van € 1.265,78 en € 938,36 verschuldigd.
5.4.6
Ten aanzien van de posten 18, 20, 21, 23, 31, 32 en 35 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gemotiveerd betwist dat zij opdracht hebben gegeven voor het verrichten van deze werkzaamheden dan wel dat zij (vooraf) wisten dat deze werkzaamheden uitgevoerd gingen worden en dat daar extra kosten uit voort kwamen.
Op [eiseres] rust, tegenover de betwisting door [gedaagde 1] en [gedaagde 2], op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de bewijslast van haar stelling dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opdracht hebben gegeven voor het verrichten van deze werkzaamheden en dat door haar op een prijsverhoging is gewezen dan wel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat zelf hadden kunnen begrijpen. Met wat [eiseres] naar voren heeft gebracht en aan producties heeft overgelegd heeft zij weliswaar voldaan aan haar stelplicht maar dit bewijs vooralsnog niet geleverd. [eiseres] zal worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling zoals hiervoor weergegeven.
Daarbij wordt alvast in overweging het volgende meegegeven. Met het achteraf sturen van meer- en minderwerklijsten is niet voldaan aan de waarschuwingsplicht van artikel
7:755 BW. Ook wordt door het niet protesteren tegen de meer- en minderwerklijsten – door [eiseres] gesteld en door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwist – niet achteraf toestemming verleend voor het verrichten van extra werkzaamheden. De wet kent die mogelijkheid niet en partijen hebben een dergelijke voorwaarde ook niet opgenomen in hun overeenkomst. Daarnaast vormt, anders dan door [eiseres] is aangevoerd, de e-mail van 11 september 2019 van [gedaagde 1] geen (gedeeltelijke) erkenning van genoemde posten. [gedaagde 1] heeft ter zitting voldoende onderbouwd dat deze lijst als een voorstel in het kader van de schikkingsonderhandelingen die partijen sinds 30 augustus 2019 voerden dient te worden bezien. Hetzelfde geldt immers voor de aangepaste meer- en minderwerklijsten die door [eiseres] in het kader van deze schikkingsonderhandelingen zijn opgesteld.
5.5
Dit alles overziend betekent dat aan meer/minderwerk [eiseres] in ieder geval een bedrag van € 11.456,- toekomt (€ 741,11 + € 1.035,08 + € 1.001,88 + € 6.051,21 + € 432,58 + € 1.265,78 + € 938,36). Daarnaast is van de aanneemsom een bedrag van € 2.377,- onbetaald gelaten (€ 52.602,- -/- € 12.100,- -/- 15.125,- -/- € 23.000,-).
Dat betekent dat aan hoofdsom in ieder geval een bedrag van € 13.843,- zal worden toegewezen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] beroepen zich echter op verrekening met het bedrag dat zij in reconventie van [eiseres] vorderen. Of hen een gerechtvaardigd beroep op verrekening toekomt hangt af van de uitkomst van de vordering in reconventie.
5.6
Alle overige beslissingen worden aangehouden.
in reconventie
5.7
Allereerst is door [verweerster] aangevoerd dat de overeenkomst door [eiser 1] en [eiser 2] stilzwijgend is opgezegd conform artikel 7:764 BW. Toen [verweerster] namelijk na de bouwvak de resterende werkzaamheden wilde voltooien, bleek de sleutel niet meer op de gebruikelijke plek te hangen. Hierop is [naam 2] naar de woning van de ouders van [eiser 2] gegaan. De moeder van [eiser 2] weigerde hem de sleutel te geven en deelde mede dat [naam 2] de toegang tot het werk werd ontzegd, aldus [naam 2].
Hoewel een opzegging door de opdrachtgever van een overeenkomst tot aanneming van werk ook kan worden afgeleid uit de houding van die partij, mag dat niet lichtvaardig worden aangenomen gelet op de (financiële) gevolgen. Hier zou het gaan om een mededeling van de moeder van een van de opdrachtgevers. Deze enkele mededeling – voor zover juist, nu deze wordt betwist door [eiser 1] en [eiser 2] – is zeker onvoldoende om te spreken van een opzegging. De overeenkomst tussen partijen is dan ook niet opgezegd.
5.8
De vorderingen van [eiser 1] (voor 50%) en [eiser 2] bestaat uit twee delen: een bedrag ad € 17.325,38 aan schade en een bedrag van € 6.743,33 aan niet uitgevoerde werkzaamheden (waarbij [eiser 2] vreemd genoeg primair het onder 5.2 genoemd bedrag van € 2.081,83 optelt). Met betrekking tot dit laatste deel wordt als volgt overwogen.
5.9
De uiteindelijke vorderingen zijn door zowel [eiser 1] als [eiser 2] niet erg overzichtelijk opgesteld maar door hen beiden wordt voor dit deel verwezen naar productie 7 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van [eiser 1]. Die productie bevat een opsomming van niet uitgevoerde werkzaamheden. Dit betreffen volgens [eiser 1] en [eiser 2] de volgende werkzaamheden:
- uitzetten heipalen;
- egaliseren ondergrond;
- plaatsen ventilatiekokers kruipruimte;
- aanpassen schuine kap op plat dak uitlopend;
- plaatsen zinken afdekker rondom en zinken HWA tot maaiveld;
- stukadoren wanden op aanbouw;
- plaatsen voorzetwand kamer ensuite aan twee zijden voor schuifdeuren met schuifdeurrail,
deuren en kantstuk omtimmering;
- aanhelen vloerplint eerste verdieping;
- aanbrengen plafondstucwerk en hoeksperen op uitwendige hoeken in badkamer;
- wand- en vloertegelwerk, kitwerk en nodige dichtingen en dorpel tpv binnen kozijn in
badkamer en leveren en aanbrengen nieuw plafond badkamer.
Door [eiser 1] en [eiser 2] wordt wederom over het hoofd gezien dat door [verweerster] voor bepaalde werkzaamheden al bedragen in mindering zijn gebracht op de definitieve meer- en minderwerklijst. Zo is voor de werkzaamheden met betrekking tot de kamer ensuite een bedrag van € 2.249,36 in mindering gebracht en voor het tegelwerk (inclusief kitten en dichtingen) in de badkamer en de dorpel een bedrag van € 2.212,64. Nu [eiser 1] en [eiser 2] niets voor deze posten hebben betaald kunnen zijn daarvoor ook geen kosten terugvorderen. Deze posten worden dan ook afgewezen.
Resteert een bedrag van € 2.281,33 dat kan worden toegewezen nu [verweerster] dit deel van de vordering inhoudelijk onweersproken heeft gelaten.
5.1
Daarnaast wordt schadevergoeding gevorderd inzake niet goed uitgevoerde werkzaamheden en vertraging in de oplevering. In hun conclusies voeren [eiser 1] en [eiser 2] meer werkzaamheden op dan de hierna weer te geven opsomming maar nu aan die werkzaamheden geen (financiële) rechtsgevolgen verbonden worden, wordt hier niet inhoudelijk op in gegaan. Van de volgende posten wordt vergoeding gevorderd:
1) kosten nieuwe deuren € 434,60;
2) werkzaamheden loodgieter wegens niet afwerken badkamer € 971,48 (ophogen
doucheputje, aansluiten vloerverwarming, aansluiten keuken, wasmachine en
buitenkraan);
3) kosten timmerman € 3.394,38 (ophangen deuren, afmaken koof om leidingen op zolder,
omtimmeren van leidingen, afwerken kozijn eerste etage, afwerken vloer begane grond,
afwerken vloer aan de binnenkant van de hal, plaatsen raam badkamer en herstellen
gebroken ruit voordeur);
4) stucwerk ad € 1.500,-;
5) herstel niet afgewerkte badkamervloer € 50,- aan materiaalkosten;
6) herstelkosten te strak geplaatste douchewand ad € 700,-
7) lood van de dakbedekking van de schuur is niet gevoegd waardoor er kans is op schade
door loslaten, verwachte herstelkosten € 150,-
8) aanschafkosten draadloze thermosstaat € 150,-;
9) gaten muur dichten 100,-;
10) vervangen tuintegels € 1.500,-;
11) niet aansluiten hemelwaterafvoer, begrote herstelkosten € 250,-;
12) kosten maken kruipluik € 2.000,-;
13) vervangen plafond, kosten p.m.;
14) schadevergoeding dubbele woonlasten voor een periode van zes maanden ad € 6.124,92.
5.11
De volgende posten zullen worden toegewezen:
Ad 1) Doordat er een groter kozijn is geplaatst konden de bestaande deuren van de voorraadkast en de kelderkast niet meer worden teruggeplaatst. [eiser 1] en [eiser 2] hebben nieuwe deuren moeten bestellen welke kosten zij terugvorderen van [verweerster]. [verweerster] erkent dat er een groter kozijn is geplaatst maar volgens haar is dat gedaan in opdracht van [eiser 1] en [verweerster]. Op die manier zou er namelijk symmetrie in de deuren ontstaan. Het had op de weg van [verweerster], gezien de gemotiveerde betwisting door [eiser 1] en [eiser 2], gelegen nadere concrete en specifieke feiten en omstandigheden ter onderbouwing aan te voeren om haar verweer te onderbouwen, wat zij niet heeft gedaan. Dit verweer zal dan ook als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd worden gepasseerd. Nu [verweerster] de hoogte van het bedrag niet inhoudelijk heeft betwist, zal een bedrag van
€ 434,60 worden toegewezen.
Ad 2) Deze post is door [verweerster] onweersproken gelaten zodat het gevorderde bedrag van € 971,48 zal worden toegewezen.
Ad 6) Artikel 7:754 BW bevat een waarschuwingsplicht voor de aannemer voor onjuistheden in de opdracht. [verweerster] had als aannemer moeten kunnen voorzien dat de plaatsing van de douchewand problemen zou opleveren met het openen van de deur. Zij kan zich niet verschuilen achter haar verweer dat de tegelzetter nog tegels op de douchewand heeft geplaatst; zij wist dat de wand nog betegeld werd en had daar rekening mee moeten houden. Nu [verweerster] de hoogte van het gevorderde bedrag niet inhoudelijk heeft betwist, zal een bedrag van € 700,- worden toegewezen.
Ad 12) [verweerster] betwist dat partijen zijn overeengekomen dat er een kruipluik gemaakt zou worden. Uit het Whatsapp-gesprek van 15 mei 2019 blijkt echter anders. [eiser 1] vraagt namelijk of er nog een luik voor de kelder komt (waarbij van uit gegaan wordt dat hiermee een kruipluik bedoeld wordt) waarop [verweerster] antwoord dat dat nog gemaakt wordt. Nu partijen het erover eens zijn dat er geen kruipluik is gemaakt, [verweerster] de hoogte van het te vorderen bedrag niet inhoudelijk betwist en de hoogte van het geschatte bedrag niet onredelijk voor komt, zal een bedrag van € 2.000,- worden toegewezen.
5.12
De volgende (onderdelen van) posten zullen worden afgewezen:
Ad 3) [verweerster] betwist dat partijen zijn overeengekomen dat zij de verlegde leidingen zou omtimmeren maar uit het Whatsapp-gesprek van 11 juli 2019 volgt dat [verweerster] ermee akkoord is dat zij dit nog moet doen. [eiser 2] noemt immers onder andere deze werkzaamheden op de vraag van [verweerster] wat er voor haar nog in zit.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben echter hun vordering niet per onderdeel uitgesplitst maar in plaats daarvan verwezen naar de factuur van de timmerman. Ook deze factuur vermeldt slechts een eindbedrag. Door [eiser 1] en [eiser 2] is ook ter zitting hun (deel)vorderingen niet inhoudelijk onderbouwd terwijl op het ontbreken van enige onderbouwing door [verweerster] in zijn conclusie van dupliek in reconventie daar wel op is gewezen. Deze post zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Ad 10) Hetzelfde geldt voor deze post. [verweerster] heeft gemotiveerd betwist dat partijen zijn overeengekomen dat de specie opgeruimd zou worden. [eiser 1] en [eiser 2] gingen de tuin nog verbouwen en wilden daarom geen onnodige kosten maken, aldus [verweerster]. [eiser 1] en [eiser 2] hebben er terecht van uit mogen gaan dat je – zoals door hen aangevoerd – bij het uitvoeren van een verbouwing mag verwachten dat de aannemer gebruikt (afval)materiaal verwijdert dan wel de werkplek enigszins schoon achter laat. Anders ligt dat voor het afvoeren van sloopwerk waar vaak kosten mee gemoeid kunnen zijn nu dat grotere hoeveelheden betreft. Echter door [eiser 1] en [eiser 2] is ook deze post op geen enkele wijze onderbouwd dan wel inzichtelijk gemaakt. Deze post zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Ad 4) Op de post meer- en minderwerk is voor het stucwerk een bedrag van € 946,08 in mindering gebracht. Nu [eiser 1] en [eiser 2] niets in rekening is gebracht kan er ook geen bedrag teruggevorderd kan worden.
Ad 11) Hetzelfde geldt voor de hemelwaterafvoer. Ook hier is al een bedrag voor in mindering gebracht, te weten € 640,33.
5.13
Resterend de volgende (deel)posten:
Ad 14) Het verweer van [verweerster] dat er geen sprake is van verlet wordt aldus begrepen dat zij betwist dat er te laat is opgeleverd. Door [eiser 2] is gesteld dat partijen bij nadere afspraak zijn overeengekomen dat de woning 1 april 2019 zou worden opgeleverd. Het standpunt van [eiser 1] wordt zo opgevat dat hij zich aansluit bij deze stelling. Op [eiser 1] en [eiser 2] rust, tegenover de betwisting door [verweerster], op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van hun stelling dat zij een opleverdatum van 1 april 2019 zijn overeengekomen. [eiser 1] en [eiser 2] zullen worden toegelaten tot het bewijs van hun stelling zoals hiervoor weergegeven.
Ad 3, 8 en 9) [verweerster] betwist dat partijen zijn overeengekomen dat zij een koof zou maken om de leidingen op zolder, de vloer aan de binnenkant van de hal zou afwerken, de draad van de bestaande thermostaat zou verleggen waardoor de oude thermosstaat hergebruikt kan worden en dat zij de twee gaten in de muur zou dichten.
In de offerte is niets opgenomen met betrekking tot het maken van een koof om de leidingen op zolder, het verleggen van een thermostaatdraad en het dichten van twee gaten. Wel is in de offerte opgenomen de renovatie van de vloer begane grond maar daarbij staat specifiek vermeld: geen vloer voor toilet, hal en bestaande uitbouw. Op [eiser 1] en [eiser 2] rust normaliter, tegenover de betwisting door [verweerster], op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van hun stelling dat zijn overeengekomen dat [verweerster] deze werkzaamheden zou uitvoeren. Zij worden echter gelet op wat hierna onder 5.14 wordt overwogen, niet toegelaten tot het bewijs van hun stelling.
Ad 3, 5, 7 en 13) [verweerster] heeft aangevoerd dat de werkzaamheden met betrekking tot het kozijn op de eerste etage, de dekvloer op de begane grond, de (lewis)vloer in de badkamer, het lood van de dakbedekking en de uitsparingen in het plafond zijn uitgevoerd zoals overeengekomen. Om te kunnen beoordelen of deze werkzaamheden deugdelijk zijn uitgevoerd dient een deskundige te worden ingeschakeld om deze te laten rapporteren over de uitvoering van de door [verweerster] verrichte werkzaamheden met betrekking tot deze posten. Gelet op hierna onder 5.14 wordt overwogen zal echter geen deskundige worden ingeschakeld.
Ad 3) [verweerster] heeft terecht aangevoerd dat zij heeft aangeboden het badkamerraam nog te zullen plaatsen en de gebroken ruit van de voordeur te herstellen zoals blijkt uit de Whatsapp-gesprekken van 24 juni 2019.
Volgens [verweerster] is zij na de bouwvak, van 3 tot en met 21 augustus 2019, niet meer in de gelegenheid gesteld de resterende werkzaamheden te verrichten. Die werkzaamheden bestaan volgens haar dan nog uit het plaatsen van het badkamerraam, de lichtstraat en het
vervangen van de ruit van de voordeur. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] verrichtte [verweerster] vanaf eind juni 2019 al geen werkzaamheden meer en was contact niet meer mogelijk waardoor zij noodgedwongen derden hebben moeten inhuren. Tijdens het overleg op
30 augustus 2019 hebben [eiser 1] en [eiser 2], naar eigen zeggen, [verweerster] medegedeeld hun betalingsverplichtingen op te schorten vanwege de wanprestatie van [verweerster]. Gelet op de houding van [verweerster] tijdens het gesprek mochten zij afleiden dat [verweerster] ook niet meer na zou komen waardoor een ingebrekestelling niet nodig was om [verweerster] in verzuim te laten treden, aldus [eiser 1] en [eiser 2].
5.14
Tussen partijen is op een gegeven moment een patstelling ontstaan: [eiser 1] en [eiser 2] stellen zich op het standpunt dat het werk nog niet was voltooid en dat er te veel aan meerkosten in rekening gebracht wordt, [verweerster] betwist dat er buiten de drie genoemde werkzaamheden nog werk uitgevoerd moet worden terwijl [eiser 1] en [eiser 2] achter zijn met betalingen. Anders dan door [eiser 1] en [eiser 2] aangevoerd is deze patstelling niet eind juni 2019 al ontstaan. Uit de in het geding gebrachte Whatsapp-gesprekken volgt namelijk anders. Begin juli appen partijen over de lichtstraat. In eerder genoemd gesprek van 11 juli vraagt [verweerster] wat er voor haar nog in zit qua werkzaamheden waarop [eiser 2] een lijstje stuurt. Per Whatsapp van 20 juli 2019 vraagt [verweerster] om de tegels voor de badkamer. Daarna appen ze nog uitvoerig over de lichtstraat, het kapotte raam van de voordeur en de sleutel. Op 30 juli 2019 vraagt [eiser 1] om een overleg. Tot die datum was er dus nog zeker contact en werden er ook nog werkzaamheden uitgevoerd. Tijdens het uiteindelijke overleg op 30 augustus 2019 hebben [eiser 1] en [eiser 2] hun betalingsverplichtingen opgeschort. Zij hadden hiertoe echter geen grond, [eiser 1] en [eiser 2] zien namelijk over het hoofd dat zij al in verzuim waren door de factuur van 4 juni 2019 met een betaaltermijn van 30 dagen onbetaald te laten. Deze factuur ad € 15.125,- betreft een deeltermijn van de aanneemsom. Eerder zijn door [verweerster] deelfacturen verstuurd voor € 12.100,- (10 april 2019) en € 15.125,- (7 mei 2019), tezamen een bedrag van € 42.350. Met de factuur van 4 juni 2019 werd dus nog niet de volledige aanneemsom in rekening gebracht, laat staan meerwerk. Gelet op wat in conventie is overwogen, maakte [verweerster] terecht aanspraak op betaling van de factuur van 4 juni 2019. Door deze factuur niet tijdig te voldoen, verkeren [eiser 1] en [eiser 2] vanaf 5 juli 2019 in verzuim zodat zij niet gerechtigd waren hun verplichtingen op te schorten of om later de overeenkomst om te zetten in een vervangende schadevergoeding. De vragen of [verweerster] de werkzaamheden niet deugdelijk heeft uitgevoerd en vervolgens gelegenheid heeft gekregen alsnog na te komen kunnen daarom buiten beschouwing blijven.
Met de betaling van € 23.000,- op 17 september 2019 is dit verzuim niet gezuiverd. [verweerster] had immers op 13 september 2019 [eiser 1] en [eiser 2] laten weten niet akkoord te gaan met dit bedrag als finale kwijting. Om deze redenen zal er geen bewijsopdracht worden gegeven of een deskundige worden benoemd. Een en ander brengt mee dat de onder 5.13 weergegeven (deel)posten, behalve post ad 14), niet toewijsbaar zijn.
5.15
Aan hoofdsom kan in ieder geval een bedrag van € 6.387,41 (€ 2.281,33 + € 434,60 +
€ 971,48 + € 700,- + € 2.000,-) worden toegewezen. Dit bedrag kan worden verrekend met wat in conventie toegewezen wordt.
5.16
Alle overige beslissingen worden aangehouden.
Resumerend5.17 Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de respectievelijke bewijsopdrachten. Daarnaast wordt hen meegegeven te proberen of zij voor de resterende punten alsnog een regeling in der minne kunnen bewerkstelligen, met inachtneming van wat in conventie en in reconventie is geoordeeld. Daarbij moet ook worden meegenomen, nu de overeenkomst nog bestaat tussen partijen, dat [verweerster] nog na dient te komen met betrekking tot het plaatsen van de lichtstraat. Zij heeft zich daartoe altijd bereid verklaard en uit de conclusies van ([eiser 1] en) [eiser 2] blijkt dat er nog geen andere lichtstraat is geplaatst in, ondertussen, de woning van [eiser 2] terwijl zij onweersproken laat dat [verweerster] die kan plaatsen.
De beslissing
De kantonrechter
:
alvorens verder te beslissen,
laat [eiseres] toe tot het leveren van het bewijs, met alle middelen rechtens, van haar stelling dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opdracht hebben gegeven voor het verrichten van de werkzaamheden met betrekking tot de posten 18, 20, 21, 23, 31, 32 en 35 (zie 5.4.6) en dat door haar op een prijsverhoging is gewezen dan wel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat zelf hadden kunnen begrijpen;
laat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toe tot het leveren van het bewijs, met alle middelen rechtens, van hun stelling dat partijen bij nadere afspraak zijn overeengekomen dat de woning 1 april 2019 zou worden opgeleverd;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 28 oktober 2021 om 10.00 uur, teneinde ieder der partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of zij dit bewijs wenst/wensen te leveren en,
- indien zij dit bewijs schriftelijk wenst/wensen te leveren, dit dadelijk bij deze akte te doen, en
- indien zij dit bewijs wenst/wensen te leveren door het doen horen van getuigen, op te geven
de namen van de voor te brengen getuigen, met de verhinderdagen van alle betrokkenen in
de periode oktober t/m december 2021, zodat direct ter zitting een datum voor het
getuigenverhoor kan worden bepaald;
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen plaatsvinden in het gerechtsgebouw aan de Steegoversloot 36 te Dordrecht voor de hierna te noemen kantonrechter;
wijst partijen erop dat hij eventuele getuigen zelf zal dienen op te roepen;
danwel dat partijen zich op genoemde roldatum bij akte uitlaten over een (gedeeltelijke) minnelijke regeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745