In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 februari 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond om de ondertoezichtstelling van de kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] te verlengen. De kinderen waren sinds 21 februari 2020 onder toezicht gesteld, maar de GI heeft aangegeven geen volledig zicht te hebben op de thuissituatie. De ouders hebben verweer gevoerd tegen het verzoek, waarbij zij hebben aangegeven zich in te zetten voor de hulpverlening en open te staan voor verdere ondersteuning. De moeder is onder behandeling bij Antes en de vader is actief betrokken bij de zorg voor de kinderen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, zoals teruggetrokken gedrag en moeite met het uiten van emoties. Echter, er zijn ook positieve ontwikkelingen geconstateerd, zoals het maken van vriendinnen door [naam kind 2] en de positieve ervaringen van [naam kind 1] op school. De kinderrechter oordeelt dat de GI geen zicht heeft op de thuissituatie, maar dat dit op zichzelf geen reden is om de ondertoezichtstelling te verlengen, vooral omdat beide ouders instemmen met de geadviseerde hulpverlening.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen, omdat niet is voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter concludeert dat de vrijwillige hulpverlening voldoende zal zijn om de zorgen weg te nemen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.