In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een incidentele vordering tot onbevoegdverklaring in een huurgeschil tussen AVM Industrial Parts B.V. en een gedaagde partij. De eiseres, AVM, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de incidentele vordering van de gedaagde partij, die aanvoert dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak, omdat er een arbitragebeding in de huurovereenkomst is opgenomen. De rechtbank overweegt dat, gezien de aard van het geschil, de kantonrechter bevoegd zou zijn, maar dat verwijzing naar de kantonrechter in dit geval excessief formalistisch zou zijn, aangezien partijen niet om verwijzing hebben verzocht en de kantonrechter tot dezelfde conclusie zou komen. De rechtbank heeft de incidentele vordering toegewezen en zich onbevoegd verklaard om van de hoofdzaak kennis te nemen.
De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de gedaagde partij toegewezen, omdat AVM als de in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd. De kosten zijn begroot op € 2.066,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat AVM deze kosten onmiddellijk moet betalen, ongeacht een eventuele hoger beroep. Dit vonnis is uitgesproken op 6 oktober 2021 door mr. drs. J. van den Bos en is openbaar gemaakt.