ECLI:NL:RBROT:2021:984

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
FT EA 20-1543 en 20-1544
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een schuldregeling

Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij verzoekster een schuldregeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers. Verzoekster, die op 9 november 2020 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indiende, heeft een regeling voorgesteld waarbij zij 6,86% aan preferente schuldeisers en 3,43% aan concurrente schuldeisers zou betalen. Van de zesentwintig schuldeisers stemden drieëntwintig in met de regeling, terwijl Caiway, DGB en Elbuco weigerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de weigerende schuldeisers een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast en dat een ruime meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn begroot op € 656,00. Dit vonnis treedt in de plaats van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 9 februari 2021
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 9 november 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een achttal schuldeisers, te weten:
  • Regionale Belasting Groep (hierna: RBG);
  • Dienst Gemeentelijke Belastingen Rotterdam (hierna: DGB);
  • My Health Club, vertegenwoordigd door Agin Boeder B.V. (hierna: My Health Club);
  • Wehkamp B.V., vertegenwoordigd door Vesting Finance Incasso B.V. (hierna: Wehkamp);
  • Caiway;
  • Arrow Global Investment Holdings Benelux (Neckermann.com Webshop B.V.), vertegenwoordigd door Vesting Finance Incasso B.V. (hierna: Neckermann);
  • Elbuco Finance B.V. inzake Skala Home Electronics (hierna: Elbuco);
  • Dr. Woof !;
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
RBG heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 5 januari 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Agin Boeder B.V. heeft namens My Health Club voorafgaande aan de zitting, bij fax van 20 januari 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Dr. Woof ! heeft bij emailbericht van 2 februari 2021 aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Richard Korver Advocaten heeft bij emailbericht van 4 februari 2021 aan de rechtbank te kennen gegeven dat, bij brief van 27 april 2020, Vesting Finance Incasso B.V. namens Wehkamp heeft aangegeven dat het dossier gesloten is en zij geen betaling van de vordering meer behoeven.
Van Arkel gerechtsdeurwaarders, voorheen Neckermann vertegenwoordigend, heeft bij brief van 27 januari 2021 aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat het dossier op 31 maart 2020 is geretourneerd aan de opdrachtgever en dat deze nu vertegenwoordigd wordt door Vesting Finance Incasso B.V. Bij emailbericht van 4 februari 2021 heeft Richard Korver Advocaten aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat, bij emailbericht van 21 januari 2021, Vesting Finance Incasso B.V. namens Neckermann akkoord is gegaan met het betalingsvoorstel.
Ter zitting van 4 februari 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer mr. I.P. van Rossen, werkzaam bij Richard Korver Advocaten (hierna: advocaat);
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij Zonder Zorgen Advies B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De overige weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zesentwintig schuldeisers, waarvan één preferente en vijfentwintig concurrente schuldeisers met zesentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 52.890,56 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 23 maart 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 6,86 % aan de preferente schuldeisers en 3,43 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op haar Ziektewetuitkering.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Drieëntwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Caiway, DGB en Elbuco stemmen hier niet mee in. Caiway heeft een vordering van € 58,90 op verzoekster, welke 0,11 % van de totale schuldenlast beloopt. DGB heeft een vordering van € 389,01 op verzoekster, welke 0,74 % van de totale schuldenlast beloopt. Elbuco heeft een vordering van € 2.097,37 op verzoekster, welke 3,97 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met Modus Vivendi (hierna: schuldhulpverlening) heeft DGB te kennen gegeven geen medewerking te willen verlenen aan het akkoord omdat de uitvoerder van het minnelijk traject niet aangesloten is bij de NVVK.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben Caiway, DGB en Elbuco geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting kenbaar te maken dan wel toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Caiway, DGB en Elbuco bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Caiway, DGB en Elbuco in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van Caiway, DGB en Elbuco tezamen een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van 4,82 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk drieëntwintig van de zesentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Modus Vivendi. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. Dat schuldhulpverlening niet is aangesloten bij de NVVK, doet hier niet aan af nu schuldhulpverlening ook diensten aanbiedt als professionele beschermingsbewindvoerder in de zin van artikel 1:435 van het Burgerlijk Wetboek. Dit maakt dat schuldhulpverlening, op grond van artikel 48, eerste lid, sub c van de Wet op het consumentenkrediet bevoegd is een buitengerechtelijke regeling te beproeven. Daar komt bij dat, hoewel schuldhulpverlening geen lid is van de NVVK, zij wel de normen van de NVVK hanteert.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster sinds juli 2020 beschikt over een parttime baan (28 uur per week) in de zorgsector, op basis van een arbeidsovereenkomst voor (on)bepaalde tijd. Zij werkt echter structureel over waardoor zij gemiddeld 32 uur per week werkt. Aangezien 32 uur per week werken op basis van een onregelmatig rooster in de zorgsector gelijkgesteld wordt aan 36 uur per week, voldoet zij reeds aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week.
De advocaat van verzoekster heeft ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Ter zitting heeft verzoekster gesteld dat zij mogelijk slachtoffer is van de kinderopvangtoeslagaffaire. De Belastingdienst heeft ̶ in een substantieel aantal gevallen ̶ toeslaggerechtigden onrechtmatig aangeduid als fraudeur, met als gevolg dat eerder aan hen uitgekeerde kinderopvangtoeslag onrechtmatig is teruggevorderd. De advocaat van verzoekster en haar beschermingsbewindvoerder hebben ter zitting verklaard dat verzoekster zich als gedupeerde heeft gemeld bij de overheid en de netto uitkering van € 750,- aan gedupeerden van de toeslagenaffaire al heeft ontvangen. Deze vergoeding valt buiten de reservering voor schuldeisers. Of verzoekster recht heeft op aanvullende vergoeding wordt onderzocht. Verzoekster heeft met instemming van de beschermingsbewindvoerder ter zitting verklaard dat indien blijkt dat verzoekster in het verleden of gedurende de looptijd van het aangeboden akkoord een recht heeft gekregen op uitbetaling van schadevergoeding van schade die behoort tot het voor verhaal vatbare vermogen van verzoekster, zij haar schuldeisers daarover zal informeren en zij de ontvangen vergoeding zal uitkeren aan haar schuldeisers.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Caiway, DGB en Elbuco, die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om Caiway, DGB en Elbuco te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Artikel 287a lid 6 Fw bepaalt dat in geval van toewijzing van het verzoek de rechtbank de weigerende schuldeiser (-s) in de proceskosten veroordeelt. Aangezien onbetwist ter zitting is gesteld dat verzoekster een eigen bijdrage dient te betalen voor inschakeling van haar advocaat, is de rechtbank van oordeel dat een veroordeling in de proceskosten moet worden uitgesproken, waarbij ook een rol speelt dat de weigerende schuldeisers geen inhoudelijk verweer hebben gevoerd en het verweer van GBD, dat schuldhulpverlener geen persoon is in de zin van de in artikel 48, eerste lid, Wet op het consumentenkrediet toegelaten personen, door haar stelselmatig maar steeds ten onrechte wordt gevoerd. De rechtbank zal de proceskosten begroten naar analogie van de artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarin rechtsbijstand verplicht is. Gezien de aard van deze procedure zal de rechtbank aansluiten bij het tarief voor een eenvoudig kort geding. De kosten aan de zijde van verzoekster worden tot op heden begroot op € 656,00.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.
Verzoekster heeft ter zitting haar verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ex artikel 284 Faillissementswet ingetrokken.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Caiway, DGB en Elbuco om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Caiway, DGB en Elbuco hoofdelijk in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster, tot op heden begroot op € 656.00;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.