4.1.1.Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft in een uitgebreid requisitoir stilgestaan bij de verschillende belevenissen van enerzijds verdachten en anderzijds de aangeefsters bij het gebeuren op
5 mei 2019. Zij heeft er op gewezen dat beide partijen hebben bijgedragen aan de escalatie en aan het geweld. Zij heeft verzucht dat het welhaast een moderne ziekte is, waarbij mensen van anderen niets meer kunnen of willen incasseren. Elke strobreed leidt tot een reactie wat weer een kettingreactie in gang zet. Zij heeft wel tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde gerekwireerd.
4.1.3.Beoordeling
Betrouwbaarheid verklaringen
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen over de gebeurtenissen tussen partijen weliswaar uiteen lopen, maar niet door de leugenachtigheid van de aangeefsters. Iedere betrokkene heeft zijn eigen beleving, herinnering en weergave van de gebeurtenissen. Door het verstrijken van de tijd komt de herinnering in beweging. Dat verklaringen wisselen of tegenstrijdig zijn, betekent dus nog niet dat zij leugenachtig zijn. Het gevolg van de verschillende waarheden is natuurlijk wel dat niet meer precies valt te reconstrueren wat er is gebeurd. Daarbij speelt mee dat op de beschikbare camerabeelden precies het moment waarop beweerdelijk geweld zou zijn gebruikt niet is vastgelegd als gevolg van een bepaalde instelling van het systeem. Daarnaast zijn de wel beschikbare beelden - op zijn zachtst gezegd – slechts globaal beschreven in een proces-verbaal van bevindingen, en waren bovendien de bewegende beelden zelf niet beschikbaar ter zitting.
Met die kanttekeningen komt de rechtbank tot de volgende reconstructie.
Wat is er (ongeveer) gebeurd
In de vroege ochtend van 5 mei 2019 zijn de drie aangeefsters met twee vriendinnen na een avondje uit in Rotterdam teruggekeerd naar hun auto, die geparkeerd stond in parkeergarage WTC Beursplein. Op dat moment kwamen de beide verdachten aanrijden met drie andere inzittenden: de zus [naam verdachte] en twee vrienden, een man en een vrouw. De zus [naam verdachte] zat achter het stuur. Zij waren op weg naar een surpriseparty voor [naam medeverdachte] verjaardag. Toen de auto langs de aangeefsters reed, gaf [naam aangeefster 2] een klap tegen de auto. Zij vond, naar zij heeft verklaard, dat de auto te hard en te dicht langs hen reed. De rechtbank heeft dat niet kunnen vaststellen. Wel lijkt het er op dat de aangeefsters en hun vriendinnen midden op de rijbaan hebben gelopen. De auto is een paar meter verder gestopt en de inzittenden zijn uitgestapt, [naam medeverdachte] als eerste. Eerst zijn over en weer racistische onaangenaamheden uitgewisseld. Daarna is een confrontatie gevolgd waarbij de rechtbank kan vaststellen dat [naam verdachte] heeft geduwd. [naam verdachte] zou [naam aangeefster 1] ook een klap hebben gegeven, maar [naam verdachte] ontkent dit en de overige aangeefsters en hun vriendinnen zijn daar niet eenduidig over. Daarmee kan de rechtbank alleen vaststellen dat er geduwd is door [naam verdachte] . Verder kan worden vastgesteld dat [naam medeverdachte] een zwaaiende beweging met zijn arm heeft gemaakt en dat [naam aangeefster 2] op de grond is gevallen. [naam medeverdachte] zelf noemt de zwaaiende beweging ‘een duw’ tegen het hoofd. Volgens alle drie de aangeefsters en hun beide vriendinnen zou [naam medeverdachte] [naam aangeefster 2] in het gezicht hebben geslagen. Het kan allebei waar zijn. De rechtbank zal dan ook vaststellen dat [naam medeverdachte] [naam aangeefster 2] een duw/klap in het gezicht heeft gegeven, waarna zij op de grond is gevallen. Op basis van de verklaringen van aangeefsters kan de rechtbank ook vaststellen dat nog één van de andere vrouwen uit de auto van de verdachten zich met het handgemeen heeft bemoeid en [naam aangeefster 3] aan de haren heeft getrokken en gekrabd. Wie van beide andere vrouwen uit de auto dat is geweest, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. In elk geval was na afloop de bril van [naam aangeefster 1] kapot en had [naam aangeefster 3] een wondje op haar hand. De rechtbank kan al met al zonder meer vaststellen dat de verdachten gezamenlijk geweld hebben gebruikt tegen alle drie de aangeefsters. In de kern hebben de verdachten dat ook niet ontkend.
Daarmee is overigens nog niet gezegd dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen de aangeefsters zoals bedoeld in artikel 141 Sr. Ook aangeefsters hebben zich namelijk niet onbetuigd gelaten. Verdachten hebben verklaard dat de aangeefsters hardgrondig hebben gescholden, [naam aangeefster 1] heeft gezegd dat zij [naam medeverdachte] in zijn gezicht heeft geslagen (die zich dat overigens niet kan herinneren), er is volgens de verdachten door één of meer van de aangeefsters geduwd tegen [naam verdachte] die ook nog aan de haren is getrokken en [naam medeverdachte] is in zijn gezicht gespuugd.
De rechtbank kan al met al ook ten aanzien van aangeefsters vaststellen dat zij geweld hebben gebruikt tegen [naam verdachte] en [naam medeverdachte] .
Tot welk oordeel dienen bovenstaande feiten te leiden?
Het oordeel van de rechtbank
Wat betreft het verweer van de raadsman dat de parkeergarage geen openlijk toegankelijke plek zou zijn, komt de rechtbank tot het oordeel dat de parkeergarage voor iedereen die zijn auto wil parkeren toegankelijk is en daarmee een openbare plek is in de zin van artikel 141 Sr.
Wat betreft het beroep op noodweer dient de rechtbank zich om te beginnen te buigen over de vraag wie is begonnen. Is dat [naam aangeefster 2] , die een klap tegen de auto geeft, of is dat de zus [naam verdachte] die te hard en te dicht langs de aangeefsters zou zijn gereden? Of is dat [naam medeverdachte] die uitstapt en de aangeefsters de huid vol scheldt? Of begint de confrontatie pas als [naam verdachte] naar de aangeefsters loopt en er geduwd en getrokken wordt? Maar wie is begonnen met duwen en trekken? De verklaringen staan wat dit betreft lijnrecht tegenover elkaar en de rechtbank kan niet beslissen wie de gebeurtenissen accuraat weergeeft, als het gebeuren al zo duidelijk is geweest dat duidelijk is wie is begonnen. En hoe zit dat met de duw/klap van [naam medeverdachte] ? Hij komt tussenbeide als [naam verdachte] aan het duwen en trekken is met één of meer aangeefsters. Dan wordt er in zijn gezicht gespuugd. Is dat dan een wederrechtelijke aanranding waartegen de duw/klap uit noodweer is toegestaan? Of zou dat niet kunnen als [naam verdachte] is begonnen? Dan verkeren juist de aangeefsters in een noodweer-situatie en noodweer kan niet bestaan tegen noodweer, want noodweer is geen wederrechtelijke aanranding. Is spugen eigenlijk wel een verdedigingshandeling, is het niet uit de aard der zaak een aanval? Maar is dat dan een aantasting van [naam medeverdachte] lijf? Het is in beginsel geen mishandeling, eerder een belediging. Tegen een belediging is noodweer niet toegelaten, maar een kwat in je gezicht is heel vies, dat is toch wel een aanranding van het lijf? Of ligt alles toch weer genuanceerder en is het scheiden van de duwende en trekkende dames door er tussen te gaan staan niet aan te merken als een wederrechtelijke aanranding? Is hij er eigenlijk wel tussen gaan staan? Kan de duw/klap noodzakelijk zijn ter verdediging van eigen lijf, of anders bij de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die weer het gevolg is van het spugen mogelijk niet verwijtbaar zijn? Was het putatief noodweer?
Op dit punt in de beraadslagingen aanbeland heeft de rechtbank zich afgevraagd of dit wel de goede kant op ging. Gaat dit nog wel over het echte leven? Zij ontdekte dat zij het gebeuren in allerlei stukjes aan het hakken was en een mechanisch-juridische benadering toepaste die aan het loszingen was van wat er was gebeurd: een ruzie uit het niets, over niets, door twee partijen die, om het met de woorden van de officier van justitie te zeggen, niet tot incasseren in staat waren. Hier ging toch het adagium op, waar twee vechten, hebben twee schuld? Waarom worden dan alleen [naam medeverdachte] en [naam verdachte] vervolgd? Waarom worden de aangeefsters benadeelde partijen en slachtoffers genoemd en niet (tevens) verdachten? Dat zij de duw/klap- en trekpartij hebben ‘verloren’ en als eerste aangifte hebben gedaan, volstaat daartoe niet. Of iedereen staat hier terecht als verdachte van openlijke geweldpleging, of niemand.
Volgens vaste rechtspraak verspeelt de officier van justitie haar vervolgingsrecht niet als zij de een wel en de ander niet vervolgt. De rechtbank kan de officier van justitie derhalve het recht om alleen [naam medeverdachte] en [naam verdachte] te vervolgen niet ontzeggen. Maar dan blijft staan dat de rechtbank niet kan vaststellen dat zij zijn begonnen en zich hebben schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Dan rest slechts vrijspraak.