ECLI:NL:RBROT:2021:9718

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 20/4226
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van schuldhulpverlening wegens niet voldoen aan medewerkingsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [naam eiseres], en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar schuldhulpverlening, die was vastgesteld bij een besluit van 19 december 2019. De beëindiging was gebaseerd op het niet voldoen aan de medewerkingsplicht, zoals vastgelegd in de overeenkomst tot schuldhulpbemiddeling en het bijbehorende plan van aanpak. Eiseres had niet de afgesproken bedragen afgedragen aan de reserveringsrekening, wat leidde tot een aanzienlijke achterstand. Ondanks herhaalde verzoeken van verweerder om een plan van aanpak te overleggen, heeft eiseres dit nagelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar afspraken niet is nagekomen en dat verweerder terecht de schuldhulpverlening heeft beëindigd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die verweerder zouden hebben moeten weerhouden van zijn besluit. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van afspraken in het kader van schuldhulpverlening en de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4226

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder,

gemachtigde: P. van Staalduine.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres geboden schuldhulpverlening beëindigd vanwege het niet voldoen aan de medewerkingsplicht en het niet meer kunnen inhalen van de verwijtbare achterstanden.
Bij besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 18 juli 2017 is de overeenkomst tot schuldhulpbemiddeling met het daarbij behorende plan van aanpak getekend. Dit is bevestigd bij brief van 30 augustus 2017. Uit het plan van aanpak volgt dat het vrij te laten bedrag € 1.284,41 bedraagt en dat eiseres alle inkomsten boven dit bedrag dient af te dragen aan de reserveringsrekening. Daarbij moet eiseres minimaal een bedrag van € 37,50 per maand afdragen.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder het advies van de commissie voor de bezwaarschriften ten grondslag. Uit het advies volgt dat eiseres zich niet zou hebben gehouden aan de bij de schuldhulpverlening behorende voorwaarden. Eiseres zou minder hebben afgedragen aan de reserveringsrekening dan was overeengekomen, waardoor in de eerste twee jaar van de schuldhulpverlening een bedrag van € 4.700,- te weinig betaald zou zijn. In het derde jaar heeft verweerder geen verbetering gezien. Verweerder stelt dat eiseres sinds eind oktober 2017 meerdere keren per brief of e-mailberichten geïnformeerd is en dat er gesprekken hebben plaatsgevonden over de gemaakte afspraken en de voortgang van het schuldhulpverleningstraject. Ook is door verweerder aan eiseres twee maal een hersteltermijn geboden, welke eiseres niet heeft benut. Eiseres is niet meer in staat geacht om de aan haar verwijtbare achterstand in te halen waarna verweerder de schuldhulpverlening heeft beëindigd.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. In 2019 zou de WW-uitkering van eiseres beëindigd worden, waardoor ze verwachtte minder inkomsten te gaan ontvangen. Eiseres heeft toen contact met verweerder gezocht om na te vragen hoe zij verder moest met het schuldhulpverleningstraject. Doordat het lang duurde voordat verweerder op de vraag van eiseres reageerde, is eiseres uit eigen initiatief maandelijks een bedrag van € 37,50 gaan overmaken aan de reserveringsrekening. Eiseres stelt daarbij aansluiting te hebben gezocht bij het bedrag genoemd in het plan van aanpak. Volgens eiseres zouden de achterstanden niet ontstaan zouden zijn als verweerder eerder duidelijkheid had verschaft over de maandelijks af te lossen bedragen.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5.1.
Uit de dossierstukken en hetgeen ter zitting is besproken volgt dat eiseres tot
1 augustus 2019 een Ziektewet-uitkering heeft ontvangen van ongeveer € 2.100,- per maand en dat bij de aanvang van het traject is afgesproken dat eiseres ruim € 900,- per maand zou afdragen, dat bij brief van 16 oktober 2018 dit bedrag is vastgesteld op € 680,- en dat bij brief van 5 september 2019 dit bedrag is vastgesteld op € 39,50. Eiseres heeft van september 2017 tot november 2019 in totaal slechts € 487,50 afgedragen. Dat betekent dat eiseres niet heeft voldaan aan de met haar gemaakte afspraken. Voor zover eiseres stelt dat zij dacht dat zij vanaf de aanvang van het traject maandelijks slechts € 37,50 hoefde af te dragen bieden de overeenkomst en overige dossierstukken daarvoor geen aanknopingspunten. Uit de stukken blijkt dat er tot augustus 2019 meerdere contactmomenten tussen eiseres en verweerder zijn geweest waarin eiseres gewezen is op de achterstand en dat zij alles boven het vrij te laten bedrag moet aflossen. Uit het vorenstaande volgt dat eiseres haar afspraken niet is nagekomen en dus haar medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 3.1 van de Beleidsregel schuldhulpverlening gemeenten Maassluis Vlaardingen Schiedam 2018 (de Beleidsregel) heeft geschonden.
5.2.
Verweerder heeft herhaaldelijk om een plan van aanpak verzocht waarin eiseres zou verduidelijken hoe de achterstand zou kunnen worden ingehaald. Eiseres heeft echter geen plan van aanpak overgelegd. Nu eiseres in de gelegenheid is gesteld om binnen een redelijke hersteltermijn alsnog aan haar verplichtingen te voldoen en zij geen gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid was verweerder op grond van artikel 4.1 van de Beleidsregel gehouden de schuldhulpverlening te beëindigen.
5.3.
Dat eiseres het gevoel heeft terug bij af te zijn en geen oplossing ziet voor haar schuldenproblematiek, zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om overeenkomstig de Beleidsregel te handelen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 17 september 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE: wettelijk kader

Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wsg)
Op grond van artikel 7, eerste lid, is de cliënt verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Beleidsregel schuldhulpverlening gemeenten Maassluis Vlaardingen Schiedam 2018
Op grond van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, bestaat de in artikel 7 van de Wsg bedoelde medewerking in ieder geval uit het nakomen van gemaakte afspraken en opgelegde individuele verplichtingen.
Op grond van artikel 3.2 wordt een besluit tot weigering of beëindiging van schuldhulpverlening als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 7 van de Wsg pas genomen nadat verzoeker in de gelegenheid is gesteld om binnen een redelijke hersteltermijn alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen en hij geen gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid.
Op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder a, kan het college besluiten de aanvraag voor schuldhulpverlening te weigeren of de geboden schuldhulpverlening te beëindigen. Weigering of beëindiging vindt in ieder geval plaats indien de verzoeker de medewerkingsverplichting zoals vermeld in artikel 3.1 niet of niet behoorlijk nakomt.