ECLI:NL:RBROT:2021:9716

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
ROT 20/5383
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een urgentieverklaring en beroep op de hardheidsclausule in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. N. Köse-Albayrak, en het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, vertegenwoordigd door T.E.P. Raaphorst en G.G.C. Vlierhuis. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring, welke door verweerder op 24 juni 2020 werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 2 oktober 2020 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 10 augustus 2021 de zaak behandeld. Eiseres voerde aan dat verweerder niet voldoende had onderzocht of de huisvestingsverordening noodzakelijk was en dat de eis van zelfstandige woonruimte in strijd was met de Huisvestingswet. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring, omdat zij geen zelfstandige woonruimte had en er geen onvoorziene omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. Bovendien bleek uit de stukken dat eiseres haar oude woning nog steeds bewoont en niet dakloos is.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dat dit gebrek geen benadeling voor eiseres met zich meebracht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,
gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak,
en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: T.E.P. Raaphorst en G.G.C. Vlierhuis.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het advies van de commissie bezwaarschriften (hierna: het advies) ten grondslag gelegd waarin is geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van de urgentiegronden. Eiseres beschikt namelijk niet over een zelfstandige woonruimte. Evenmin zou sprake zijn van een onvoorziene omstandigheid of een dusdanig uitzonderlijke of ernstige situatie dat sprake is van een medische of sociale indicatie op grond waarvan de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast en een urgentieverklaring had moeten worden verleend.
2.1.
Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft onderzocht of het (opnieuw) vaststellen van een huisvestingsverordening noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte, zodat aan de van toepassing zijnde huisvestingsverordening verbindende kracht moet worden ontzegd.
2.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet maakt de gemeenteraad van zijn bevoegdheden op grond van deze wet slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte. Op grond van het tweede lid kan de gemeenteraad van zijn bevoegdheden op grond van de artikelen 12 en 13 ook gebruik maken indien daartoe geen noodzaak is vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet kan de gemeenteraad in de huisvestingsverordening bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
2.3.
De gemeenteraad van Capelle aan den IJssel heeft toepassing gegeven aan artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet door in de Verordening woonruimte bemiddeling regio Rotterdam (de Verordening) een urgentieregeling op te nemen voor woningzoekenden. Uit artikel 2, tweede lid, van de Huisvestingswet volgt dat een urgentieregeling ook kan worden vastgesteld indien daartoe geen noodzaak is vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte. Het antwoord op de vraag of bij de vaststelling van de Verordening voldoende onderzoek is gedaan naar deze noodzaak, kan om die reden in het midden worden gelaten.
3.1.
Eiseres betoogt verder dat het stellen van de eis van zelfstandige woonruimte in strijd met de (bedoeling van de) Huisvestingswet is. Door het stellen van deze eis is eiseres dakloos geraakt.
3.2.
Op grond van artikel 5.1. van Bijlage I van de Verordening doet de urgentiegrond “Medische noodzaak” zich voor als de aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden thans rechtmatig zelfstandige woonruimte bewoont medische problemen heeft, welke tot gevolg hebben dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager.
3.3.
Uit de tekst van artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet volgt niet dat de gemeenteraad niet de vrijheid heeft om woningzoekenden die geen zelfstandige woonruimte hebben uit te sluiten van de groep woningzoekenden die om een urgentieverklaring kunnen verzoeken. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat de gemeenteraad voor deze woningzoekenden geen uitzondering had mogen maken. Bovendien is ter zitting gebleken dat eiseres haar oude woning nog steeds bewoont (en dus niet dakloos is geraakt). Daarnaast kan eiseres in voorkomend geval, zo blijkt uit de stukken, gebruik maken van maatschappelijke opvang.
4.1.
Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op artikel 27, derde lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
4.2.
Op grond van artikel 27, derde lid, van het IVRK nemen de staten die partij zijn, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken, en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting.
4.3.
De zoon van eiseres is in een pleeggezin geplaatst zodat in huisvesting voor hem is voorzien. Reeds hierom slaagt het beroep op deze bepaling niet.
5.1.
Eiseres betoogt tot slot dat verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. Uit de brief van de behandelaar van 29 juli 2020 volgt dat de huidige woonsituatie van eiseres geen gunstige invloed heeft op het verloop van de behandeling van de psychische problemen van eiseres. Uit de brief van de jeugdbeschermer van 26 februari 2020 volgt verder dat het contact van eiseres met haar uithuisgeplaatste zoon alleen uitgebreid kan worden als eiseres een andere (ruimere) woning krijgt.
5.2.
Op grond van artikel 2.5 van Bijlage I van de Verordening kan, indien strikte toepassing zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, niettemin een urgentieverklaring worden verleend, indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de Verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de Verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlenging van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
5.3.
Hoe voorstelbaar de wens van eiseres ook is om het contact met haar zoon uit te breiden, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een schrijnende situatie. Dat was misschien anders geweest als de terugplaatsing van de zoon van eiseres in overwegende mate afhankelijk is van de woonsituatie van eiseres, maar daarvan is de rechtbank niet gebleken. Uit de brief van de jeugdbeschermer leidt de rechtbank af dat een terugplaatsing op korte termijn ook om andere redenen nog niet aan de orde is. Ook ten aanzien van het feit dat de huidige woonsituatie van eiseres geen gunstige invloed heeft op haar (trauma)behandeling heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een schrijnende situatie als bedoeld in artikel 2.5. van Bijlage I van de Verordening geen sprake is.
6. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit en het advies dat daaraan ten grondslag ligt niet (voldoende) is ingegaan op de beroepsgronden als vermeld onder 3.1., 4.1. en 5.1. Dat betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit van gelijke strekking zijn genomen. Het bestreden besluit kan daarom in stand worden gelaten.
7. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,-, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.456,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 22 september 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.