ECLI:NL:RBROT:2021:9708

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
9293242
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging arbeidsovereenkomst en geldigheid opzegbeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en de Rotterdamse Electrische Tram N.V. (RET) over de tussentijdse beëindiging van een arbeidsovereenkomst. [verzoeker] was per 4 januari 2021 als metrobestuurder in dienst getreden voor een jaar, maar RET heeft de arbeidsovereenkomst op 1 mei 2021 tussentijds beëindigd. [verzoeker] betwistte de geldigheid van het opzegbeding in de arbeidsovereenkomst en verzocht de kantonrechter om dit beding nietig te verklaren en om een vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 4 BW. De kantonrechter oordeelde dat het opzegbeding niet geldig was, omdat het alleen RET het recht gaf om de overeenkomst tussentijds te beëindigen, wat in strijd is met de wet. De kantonrechter matigde de vergoeding tot drie maanden loon, omdat RET wel gegronde redenen had om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten, maar de beëindiging op een formeel punt strandde. Daarnaast werd de billijke vergoeding vastgesteld op nihil, omdat RET geen verwijt te maken viel en [verzoeker] zelf ook niet instemde met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft RET veroordeeld tot betaling van de vergoeding en de transitievergoeding aan [verzoeker], en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9293242 VZ VERZ 21-10959
uitspraak: 8 oktober 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: mr. F. Özer te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
Rotterdamse Electrische Tram N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. I.H.M. Buijsse te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘[verzoeker]’ en ‘RET’ genoemd.

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
• het verzoekschrift met 20 bijlagen (waarvan bijlage 17 ontbreekt) van [verzoeker];
• het verweerschrift met 13 bijlagen, en een zelfstandig verzoek, van RET;
• de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak op
27 september 2021.

2..De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
2.1
[verzoeker] (geboren in [geboortedatum verzoeker]) is per 4 januari 2021 voor de bepaalde tijd van één jaar als metrobestuurder in dienst getreden van RET, voor een loon van € 2.097,00 bruto per maand (te vermeerderen met overige loonbestanddelen).
2.2
In de arbeidsovereenkomst staat, voor zover nu van belang:
14)
Nadere afspraken
(…)
g) Als werknemer na de opleidingsperiode niet voldoet aan de functie-eisen, kan de arbeidsovereenkomst tussentijds worden beëindigd.
2.3
RET schrijft op 8 maart 2021 in een brief aan [verzoeker], voor zover nu van belang:
Op 4 januari 2021 bent u een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd -voor de periode van een jaar- aangegaan met RET N.V.
In deze arbeidsovereenkomst is onder punt 14 vastgelegd dat de arbeidsovereenkomst tussentijds kan worden beëindigd indien de medewerker na de opleidingsperiode als werknemer niet voldoet aan de functie-eisen.
Inmiddels is nu al na diverse tussentijdse evaluaties gebleken dat u niet voldoet en ook niet zult voldoen aan de functie-eisen. Daarnaast heeft u in het gesprek van 1 maart jl. met ondergetekende en [naam sectiechef] aangegeven ook te willen stoppen met de opleiding.
Om die reden heb ik besloten de arbeidsovereenkomst tussen u en RET N.V. tussentijds met ingang van
1 mei 2021te beëindigen met inachtneming van de opzegtermijn conform artikel 113 CAO RET N.V.
2.4
[verzoeker] schrijft in een e-mail aan RET van 9 maart 2021:
Aan de hand van de brief die ik ontvangen heb op 8 maart 2021, wil ik reageren. In het betreffende gesprek heb ik nooit aangegeven te willen stoppen met mijn opleiding als metrobestuurder. Meteen toen het gesprek begon met uzelf, [naam sectiechef], mijn moeder en ikzelf is mij meteen meegedeeld door u niet met mij verder te willen gaan. Maar in de brief die ik ontvangen heb op 8 maart 2021 staat geschreven dat ik heb willen stoppen met de opleiding en dat is onjuist. In afwachting op uw reactie verblijf ik.
2.5
[verzoeker] en RET, dan wel hun gemachtigden, hebben na 9 maart 2021 nog meerdere keren contact met elkaar gehad, onder andere over terugkeer van [verzoeker] bij RET, maar deze contacten hebben niet tot een oplossing van hun geschil geleid.

3..Het geschil

3.1
[verzoeker] verzoekt:
primair
(1) voor recht te verklaren dat het tussentijds opzegbeding van artikel 14g van
de arbeidsovereenkomst nietig is dan wel dit beding te vernietigen;
(2) RET te veroordelen tot betaling van een vergoeding op grond van artikel
7:677 lid 4 BW van € 26.038,98 bruto;
subsidiair
(3) RET te veroordelen tot betaling van een vergoeding op grond van artikel
7:677 lid 4 BW van € 26.038,98 bruto;
primair en subsidiair
(4) voor recht te verklaren dat RET de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in
strijd met wat artikel 7:671 lid 1 BW bepaalt;
(5) RET te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 38.591,64
bruto;
(6) RET te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 344,35
bruto;
(7) RET te veroordelen tot betaling van een eenmalige uitkering van € 200,00
netto en € 200,00 bruto;
meer subsidiair
(8) voor recht te verklaren dat RET de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in
strijd met wat artikel 7:671 lid 1 BW bepaalt;
(9) de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;
(10) voor recht te verklaren dat [verzoeker] vanaf 1 mei 2021 tot het moment
waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zou zijn recht heeft
op doorbetaling van zijn loon;
(11) RET te veroordelen tot betaling van achterstallig loon;
(12) RET te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over het
achterstallig loon;
(13) RET te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het achterstallig
loon en de wettelijke verhoging;
primair, subsidiair en meer subsidiair
(14) RET te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke specificatie van
de bedragen die zij op grond van deze beschikking aan hem moet betalen,
op straffe van een dwangsom van € 300,00 per dag voor iedere dag dat RET
dit niet doet, met een maximum van € 50.000,00;
(15) RET te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
RET verzoekt de kantonrechter, in het geval zij van oordeel is dat tussen partijen nog sprake is van een arbeidsovereenkomst, deze zo spoedig mogelijk te ontbinden.
3.3
[verzoeker] en RET voeren verweer tegen elkaars verzoeken. Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [verzoeker] en RET hun verzoeken en hun verweer onderbouwen.

4..De beoordeling

instemming [verzoeker]
4.1
RET stelt dat [verzoeker] heeft ingestemd met beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2021 en dat er daarom per die datum een einde is gekomen aan die overeenkomst. [verzoeker] betwist dit echter. Er is geen schriftelijk stuk, RET heeft het in ieder geval niet in het geding gebracht, waaruit blijkt dat [verzoeker] er ondubbelzinnig mee instemt dat per 1 mei 2021 een einde komt aan zijn arbeidsovereenkomst. Deze stelling van RET kan dan ook niet leiden tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker].
tussentijds opzegbaar
4.2
RET stelt dat zij op grond van de arbeidsovereenkomst (artikel 14g) het recht had de arbeidsovereenkomst tussentijds te beëindigen. Nog los van het feit dat ook dan beëindigd moet worden volgens de regels (bijvoorbeeld schriftelijke instemming van de werknemer, toestemming UWV): een beding zoals artikel 14g van de arbeidsovereenkomst is op grond van artikel 7:667 lid 3 BW slechts geldig als dit schriftelijk is overeengekomen en
voor beide partijen geldt. De arbeidsovereenkomst geeft in dit geval echter alleen RET het recht deze tussentijds te beëindigen. [verzoeker] heeft dat recht niet. Het beding is dus niet geldig en RET had de arbeidsovereenkomst daarom niet ‘zomaar’ tussentijds mogen beëindigen. De kantonrechter zal zoals [verzoeker] vraagt voor recht verklaren dat het beding niet geldig is.
vergoeding 7:677 lid 4 BW
4.3
De gemachtigde van [verzoeker] verklaarde op de mondelinge behandeling (nog eens) dat [verzoeker], en [verzoeker] zei niet dat dit anders is, zich neerlegt bij een einde van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2021. De vernietiging van de opzegging, zoals [verzoeker] meer subsidiair vraagt, en doorbetaling van loon tot 4 januari 2022 is daarom niet aan de orde. Ook over ontbinding van de arbeidsovereenkomst hoeft geen oordeel meer gegeven te worden. Wel beoordeeld moet worden welk (financieel) gevolg de opzegging door RET van de arbeidsovereenkomst in strijd met de regels (want op basis van een niet geldig beding en los van het hierna te bespreken artikel 7:671 BW) heeft. Dit gevolg moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 7:677 lid 4 BW.
4.4
Artikel 7:677 lid 4 BW bepaalt dat de partij (RET) die een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds opgezegd kan worden (en dat kon in deze zaak niet omdat het beding waarop RET zich baseert niet geldig is), aan de wederpartij ([verzoeker]) een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben als deze van rechtswege zou zijn geëindigd. [verzoeker] heeft met andere woorden in beginsel recht op een vergoeding gelijk aan het loon dat hij tussen 1 mei 2021 en 4 januari 2022 ontvangen zou hebben. De kantonrechter kan deze vergoeding echter matigen als haar dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt. De kantonrechter kan de vergoeding niet tot minder matigen dan het loon voor drie maanden.
4.5
Het komt de kantonrechter in deze zaak met het oog op de omstandigheden billijk voor om de vergoeding waarop [verzoeker] recht heeft, te matigen tot drie maanden loon. Onder nummer 35. van zijn verzoekschrift stelt [verzoeker] dat zijn maandloon in totaal (inclusief alle bijkomende loonbestanddelen) € 3.215,97 bruto bedraagt. RET betwist de berekening van dit bedrag niet. De kantonrechter zal RET daarom veroordelen aan [verzoeker] (3 x
€ 3.215,97 =) € 9.647,91 bruto te betalen. De rente over dit bedrag die [verzoeker] vraagt is toewijsbaar vanaf veertien dagen na het wijzen van deze beschikking. Bij het matigen van de vergoeding is het volgende van belang.
4.6
RET mocht de arbeidsovereenkomst niet tussentijds beëindigen omdat het beding waar zij zich op baseert niet geldig is. Een formeel punt dus. Dat het door RET per 1 mei 2021 gewenste einde van de arbeidsovereenkomst strandt op een formeel punt, wil echter niet zeggen dat RET geen inhoudelijke en gegronde redenen had om niet verder te willen met [verzoeker]. Die redenen had zij naar het oordeel van de kantonrechter rond 1 maart 2021 namelijk wel. In de eerste maanden van de arbeidsovereenkomst zou [verzoeker] opgeleid worden tot metrobestuurder. In deze opleiding waren volgens RET het gedrag, de houding en het functioneren van [verzoeker] vanaf het begin een probleem. [verzoeker] heeft een weerwoord op alles wat RET in dit verband naar voren brengt. Dit blijkt uit zijn uitgebreide e-mails en dit werd ook duidelijk tijdens de mondelinge behandeling van de zaak. Het is uiteraard geen slechte eigenschap dat [verzoeker] voor zichzelf kan opkomen, maar dat [verzoeker] overal een weerwoord op heeft is eerder een bevestiging dan een ontkrachting van de juistheid van de stellingen van RET. [verzoeker] wil overal over in discussie en dat past een leerling in een opleiding niet (altijd). Een tekenend voorbeeld in dit verband is dat [verzoeker] (nr. 36 verweerschrift) er meerdere keren op aangesproken moest worden dat hij in de les geen (eigen) muts of pet mag dragen.
4.7
Kortom, wat RET verwacht van een metrobestuurder in opleiding kwam niet overeen met hoe [verzoeker] zich gedroeg. Het verbeterde volgens RET niet en daarom wilde RET op dat moment niet verder met [verzoeker]. Omdat [verzoeker] hiervan een verwijt te maken valt en hij van de twaalf maanden dat de arbeidsovereenkomst zou duren, maar anderhalve maand daadwerkelijk heeft gewerkt, matigt de kantonrechter de vergoeding tot de minimale drie maanden.
billijke vergoeding
4.8
[verzoeker] vraagt voor recht te verklaren dat RET de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW heeft opgezegd. Dit verzoek is toewijsbaar. De arbeidsovereenkomst is door RET inderdaad in strijd met artikel 7:671 BW opgezegd. [verzoeker] heeft niet met beëindiging van de arbeidsovereenkomst ingestemd en RET heeft het UWV niet gevraagd om toestemming.
4.9
Als een arbeidsovereenkomst is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW kan [verzoeker] op grond van artikel 7:681 BW vragen om vernietiging van de opzegging of om een billijke vergoeding. [verzoeker] vraagt om het laatste. De hoogte van de billijke vergoeding is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In de omstandigheden van dit geval ziet de kantonrechter aanleiding de billijke vergoeding vast te stellen op nihil.
4.1
De reden om de billijke vergoeding vast te stellen op nihil is deels al gegeven met wat onder 4.6 is overwogen: het gedrag, de houding en het functioneren van [verzoeker] tijdens zijn opleidingsperiode zijn voor RET aanleiding geweest op een gegeven moment niet meer verder te willen met hem. RET valt wat dit betreft niets te verwijten. Wat daar verder ook van zij: in de onderhandelingen die tussen partijen zijn gevoerd na 9 maart 2021 (zie 2.5) is besproken dat RET [verzoeker] een tweede kans wilde geven en is hem aangeboden per 1 juli 2021 in te stromen in een nieuwe klas om opgeleid te worden tot metrobestuurder. [verzoeker] is hier in beginsel mee akkoord gegaan (e-mail gemachtigde [verzoeker] 28 mei 2021, productie 9 verweerschrift). Het geschil tussen partijen zou hiermee, als [verzoeker] definitief ingestemd zou hebben met het voorstel van RET, de wereld uit zijn geholpen en hij zou hebben kunnen bewijzen de opleiding tot metrobestuurder wel met goed gevolg af te kunnen ronden. Het voorstel is uiteindelijk niet uitgevoerd omdat [verzoeker] RET een eis stelde waaraan zij onmogelijk kan voldoen. RET kan immers niet elk ongewenst gedrag jegens [verzoeker] voorkomen. Het incident waarvan [verzoeker] stelt dat het hem op 9 februari 2021 is overkomen, de beschuldigde betwist het, is, ervan uitgaande dat het klopt, vervelend maar RET kan dit soort zaken niet voorkomen. [verzoeker] voert ook niet aan hoe hij dit voor zich ziet. Door de oplossing van het geschil met niet uit te voeren voorwaarden te bemoeilijken, is het naar het oordeel van de kantonrechter uiteindelijk [verzoeker] en niet RET die de handdoek in de ring heeft gegooid. Een billijke vergoeding, aanvullend op de vergoeding genoemd onder 4.5 en de hierna nog te noemen transitievergoeding, kan daarom niet aan de orde zijn. [verzoeker] noemt als bijkomend punt dat hij zich niet meer welkom voelde bij RET, door de kritiek op hem in de eerste maanden van de arbeidsovereenkomst. Door in de e-mail van 28 mei 2021 echter in beginsel in te stemmen met terugkeer bij RET, moet die hobbel op 28 mei 2021 al als genomen worden beschouwd. Een bijkomende reden om de billijke vergoeding vast te stellen op nihil is de op dit moment voor werknemers gunstige arbeidsmarkt.
transitievergoeding
4.11
De arbeidsovereenkomst met [verzoeker] is door RET opgezegd. [verzoeker] heeft daarom op grond van artikel 7:673 lid 1 BW recht op een transitievergoeding. De hoogte van deze vergoeding is volgens [verzoeker] € 344,35 bruto. RET betwist de hoogte van dit bedrag niet. RET wordt ertoe veroordeeld dit bedrag aan [verzoeker] te betalen. De rente hierover die [verzoeker] vraagt is toewijsbaar vanaf veertien dagen na het wijzen van deze beschikking
vergoeding € 400,00
4.12
[verzoeker] heeft zich neergelegd bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2021. De kantonrechter ziet niet in op grond waarvan [verzoeker] dan nog recht zou hebben op een vergoeding van € 200,00 netto en € 200,00 bruto die in juni 2021 door RET aan haar personeel is betaald.
specificatie
4.13
RET moet [verzoeker] een specificatie verstrekken van de bedragen die zij op grond van deze beschikking nog aan [verzoeker] moet betalen. Omdat uit niets blijkt dat RET niet bereid zou zijn deze specificatie te verstrekken of dat het verstrekken van specificaties in het verleden een probleem is geweest, gaat de kantonrechter ervan uit dat RET dit gewoon zal doen en is er geen aanleiding een dwangsom aan deze veroordeling te verbinden.
kosten van de procedure
4.14
De verzoeken van [verzoeker] zijn deels toewijsbaar, maar voor een groter deel ook niet. De kantonrechter ziet hierin aanleiding te bepalen dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
uitvoerbaar bij voorraad
4.15
Deze beschikking wordt zoals [verzoeker] vraagt ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als in hoger beroep wordt gegaan tegen deze beschikking, RET in de tussentijd wel alvast aan de veroordelingen moet voldoen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat het tussentijds opzegbeding in artikel 14g van de arbeidsovereenkomst niet geldig is;
- verklaart voor recht dat RET de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] tegen 1 mei 2021 heeft opgezegd in strijd met wat artikel 7:671 BW bepaalt;
- veroordeelt RET om [verzoeker] een vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 4 BW te betalen van € 9.647,91 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na het wijzen van deze beschikking tot aan de dag van algehele betaling;
- veroordeelt RET om [verzoeker] een transitievergoeding van € 344,35 bruto te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na het wijzen van deze beschikking tot aan de dag van de algehele betaling;
- veroordeelt RET ertoe [verzoeker] een specificatie te verstrekken van de bedragen die zij op grond van deze beschikking aan [verzoeker] moet betalen;
- bepaalt dat [verzoeker] en RET ieder de eigen kosten van deze procedure dragen;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686