In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonstad Rotterdam (eiseres) en een gedaagde huurder. De zaak betreft de ontruiming van een woning die door de burgemeester van Rotterdam was gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, nadat in de woning verdovende middelen en een stroomstootwapen waren aangetroffen. Woonstad had de huurovereenkomst met de gedaagde buitengerechtelijk ontbonden, omdat de gedaagde zich niet aan de afspraken hield en de woning gebruikte voor criminele activiteiten. De kantonrechter oordeelde dat Woonstad voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de ernst van de situatie en de overlast die de gedaagde veroorzaakte. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, met een termijn van veertien dagen na opheffing van de burgemeestersluiting. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten. De rechter benadrukte dat de huurder verantwoordelijk is voor de situatie in de woning en dat de verhuurder moet kunnen optreden tegen criminele activiteiten.