1.3.Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert opvang als onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
In artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 is bepaald dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018 hanteert verweerder in aanvulling op artikel 3.2.2 voor een maatwerkvoorziening, voor zover relevant, het criterium dat de noodzaak tot het verstrekken van een voorziening niet aan de cliënt te verwijten is.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan verweerder, als hij van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en voorkomen
,besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, anders dan voor dienstverlening, met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.
2. Verzoekster is omstreeks september 2020 samen met haar twee minderjarige kinderen (van inmiddels 12 en 16 jaar oud) vanuit Marokko naar Nederland gekomen voor ‘gezinshereniging’. Haar echtgenoot, met wie zij in 1998 is gehuwd, woonde toen al ruim vijf jaar samen met zijn broer in een huurwoning. Na eerst bij een nichtje te hebben gelogeerd, heeft verzoekster zich in januari 2021 bij haar echtgenoot in de woning gevoegd. Verzoekster en haar echtgenoot ontvangen samen een uitkering naar de norm voor gehuwden, waarop de kostendelersnorm (3 personen) wordt toegepast.
Op 1 september 2021 heeft een medewerker van het crisisinterventie team van de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (CIT) – na een melding vanuit de politie dat verzoekster zich met haar kinderen op het politiebureau had gemeld met de mededeling dat zij uit huis was gezet en nergens naar toe kon – telefonisch contact opgenomen met Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond (VTRR). In afwachting van meer informatie over de situatie is verzoekster toen in het kader van crisisinterventie tijdelijke opvang geboden bij het zogeheten Respijthuis.
Op 3 september 2021 heeft verzoekster zich gemeld bij Centraal Onthaal met het verzoek om gebruik te mogen maken van Maatschappelijke opvang.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om opvang op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat verzoekster niet aan de wettelijke en beleidscriteria voor toelating tot Centraal Onthaal voldoet. Naar de mening van verweerder is geen sprake van dringende redenen om toch opvang te moeten verlenen.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat er geen sprake is van huishoudelijk geweld waardoor verzoekster haar thuissituatie heeft moeten verlaten. In wat verzoekster heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat verzoekster niet op eigen kracht met gebruikelijke hulp uit haar sociale netwerk in staat is zich te handhaven in de samenleving, zoals volgens de bepalingen van de WMO 2015 is vereist. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, komt naar voren dat verzoeksters echtgenoot – en daarmee verzoekster – ondersteuning heeft (gehad) van JIMA Zorg en Begeleiding (op het gebied van huisvesting) en dat een maatschappelijk werkster voor verzoekster een ‘woonpas’ heeft geregeld waarmee zij kan reageren op huurwoningen. Bij het zoeken naar een huurwoning wordt zij ondersteund door een vriendin. Zoals onweersproken door verweerder is gesteld heeft verzoeksters zoektocht zich beperkt tot de regio Rotterdam Rijnmond, terwijl de gemeente Rotterdam haar had geadviseerd om haar zoektocht uit te breiden naar heel Nederland. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het voor de hand gelegen dat advies op te volgen. Dat verzoekster nog geen woning heeft gevonden komt in ieder geval niet omdat zij onvoldoende zelfredzaam is in de samenleving. Er is verder niet gebleken van zeer dringende redenen op grond waarvan in afwijking van de vastgesteld criteria toch toegang tot de maatschappelijke opvang moet worden verleend. Voorafgaande aan haar komst naar Nederland heeft verzoekster zich jarenlang met haar kinderen ook buiten Nederland (zonder haar echtgenoot) weten te handhaven. Zij heeft de keuze gemaakt zich in Nederland te herenigen met haar echtgenoot, terwijl zij geacht wordt ervan op de hoogte te zijn geweest dat haar echtgenoot in Nederland niet over zelfstandige woonruimte beschikte. Verder is ter zitting naar voren gekomen dat verzoekster samen met haar echtgenoot een uitkering heeft van € 1.000,- per maand, vermeerderd met wettelijke toeslagen (in ieder geval huur- en zorgtoeslag). Dat zij, zoals zij stelt te weinig geld krijgt van haar echtgenoot, kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. Die omstandigheid ligt buiten zijn invloedsfeer en verzoekster zal daarvoor zelf een oplossing moeten zoeken, in het uiterste geval via een procedure (al dan niet via een voorlopige voorziening in een echtscheidingsprocedure of, als zij niet wil scheiden van haar echtgenoot, via een (kort geding) procedure om af te dwingen dat hij haar het nodige zal verschaffen).
De slotsom is dat de maatschappelijke opvang niet is bedoeld voor de situatie waarin verzoekster verkeert en dat verweerder verzoeksters aanvraag om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet Wmo 2015 dus terecht heeft afgewezen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
5. De voorzieningenrechter wijst verzoekster ten overvloede op een door verweerder ter zitting genoemd aanbod voor kamerhuur bij ‘Hart voor West’ waar steun wordt geboden aan wijkbewoners. Daar komt een grote zelfstandige kamer vrij die verzoekster, met mogelijkheid van huurtoeslag, kan huren. Verweerder heeft verzoekster daarbij gewezen op de mogelijkheid om bij de dienst Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam een zelfstandige uitkering aan te vragen.
Deze uitspraak is op 24 september 2021 in het openbaar gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: