ECLI:NL:RBROT:2021:9595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
10/660326-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en handel in hennep

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van hennep. De verdachte werkte samen met een medeverdachte, die zich voornamelijk bezighield met de verkoop van hennep, terwijl de verdachte de voorraad op zijn terrein beheerde en klanten ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf april 2019 betrokken was bij de organisatie, die zich richtte op softdrugsmisdrijven. Tijdens het onderzoek zijn telefoongesprekken getapt en is er bewijs verzameld dat de verdachte actief deelnam aan de criminele activiteiten. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in de organisatie als significant beoordeeld, ondanks zijn verdediging dat zijn rol te klein was voor een veroordeling.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheid. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank heeft een lagere straf opgelegd, gezien de omstandigheden en het tijdsverloop. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak in zijn geheel hebben beoordeeld en tot een weloverwogen beslissing zijn gekomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660326-19
Datum uitspraak: 30 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam , meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsman mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters. heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de deelname aan een criminele organisatie, omdat zijn rol daarvoor te klein was. Hij heeft alleen hennep doorgesluisd die bij hem werd opgeslagen. Ook uit de minimale verdiensten van de verdachte blijkt dat hij een ondergeschikte rol had.
Beoordeling
Feiten 1 en 2
Vanaf september 2019 heeft het politieonderzoek zich intensief op de verdachten gericht. Hun telefoons zijn getapt, er is een peilbaken geplaatst onder de auto van de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) en er zijn observaties geweest – in het bijzonder in de omgeving van de woonboot van de verdachte. Uit de getapte gesprekken blijkt dat de verdachte veelvuldig telefonisch contact had met [naam medeverdachte] over de verkoop van softdrugs, waarbij onder meer is gesproken over de prijzen van verschillende partijen, de voorraad, afspraken met mogelijke kopers en de verdeling van de winst. Uit de gegevens van het peilbaken blijkt dat [naam medeverdachte] vaak de woonboot van de verdachte heeft bezocht.
De verdachte heeft een verklaring afgelegd die samengevat inhoudt dat hij in april 2019 is begonnen met het opslaan van hennep. Ook [naam medeverdachte] gebruikte het terrein van de verdachte als opslagplaats. Zij onderhielden in dat kader telefonisch contact. Zo belde [naam medeverdachte] regelmatig om te laten weten dat er iemand bij de verdachte zou langskomen voor een bepaald deel van zijn voorraad. Hij heeft voorts verklaard dat hij samenwerkte met [naam medeverdachte] en dat hij een deel van de winst kreeg.
Gelet op hetgeen hiervoor is beschreven, kan worden bewezen dat de verdachte deelnam aan een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van softdrugsmisdrijven. Dat de verdachte niet exclusief met [naam medeverdachte] samenwerkte, maar ook softdrugs voor coffeeshops en andere verkopers bewaarde, doet daaraan niet af. Met betrekking tot de verweten handel blijkt uit de tapgesprekken dat de verdachte meer deed dan slechts mogelijke kopers ontvangen op zijn terrein en hen wijzen waar de hennep lag.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Wel wordt aanleiding gezien om de periode te beperken, omdat onvoldoende bewijs aanwezig wordt geacht dat die periode eerder is begonnen dan 1 april 2019.
Feit 3
Tijdens een doorzoeking op 10 december 2019 is bij de verdachte een grote hoeveelheid hennep aangetroffen. Het grootste deel daarvan lag in de schuur en de rest lag in de slaapkamer van de woonboot. Toen de politie het erf van de woonboot betrad, zagen zij dat de verdachte samen met [naam medeverdachte] uit de schuur kwam. De hennep die in de schuur is aangetroffen, lag direct in het zicht.
De verdachte en [naam medeverdachte] hebben verklaard dat twee à tweeëneenhalve kilo van de in de schuur aangetroffen hennep van [naam medeverdachte] was. Van de hennep die in de slaapkamer is aangetroffen, is niet komen vast te staan dat [naam medeverdachte] daarvan ook op de hoogte was of daarover kon beschikken. Omdat uit het dossier niet duidelijk blijkt wel deel van de hennep waar is aangetroffen, is het niet mogelijk om in het kader van het medeplegen een specifiek gewicht bewezen te verklaren. Wel staat vast dat het een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep betrof, zodat met die vaststelling wordt volstaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van
1 april 2019tot en met 10 december 2019 te [plaatsnaam] , heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en [naam medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid Opiumwet, te weten namelijk het (in de uitoefening van een bedrijf of beroep) opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van
1 april 2019tot en met 10 december 2019 te [plaatsnaam] , , tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt , een hoeveelheid van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 10 december 2019 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid en artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet;
2.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Tijdens het onderzoek is de woonboot van de verdachte in beeld gekomen omdat hij daar voor verschillende personen hennep bewaarde. De verdachte heeft een aandeel gehad in de verkoop van hennep en op de dag van zijn aanhouding is een aanzienlijke hoeveelheid hennep bij hem aangetroffen. De verdachte heeft samengewerkt met een medeverdachte met wie hij een criminele organisatie vormde. De medeverdachte hield zich voornamelijk bezig met het verkopen van de hennep terwijl de verdachte de voorraad die op zijn terrein lag beheerde en mensen ontving die een monster kwamen halen of het product kwamen afnemen. Een en ander wordt de verdachte aangerekend.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 augustus 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 maart 2020. Hierin staat onder meer dat hij ernstige gezondheidsklachten heeft en volledig is afgekeurd. Er wordt geen aanleiding gezien voor reclasseringsinterventies omdat de verdachte daarvoor niet gemotiveerd is. Hij heeft zijn praktische zaken geregeld, heeft geen hulpvragen en is bovendien voldoende zelfredzaam.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten had de rechtbank een taakstraf op willen leggen, maar daarvan zal vanwege de gezondheid van de verdachte worden afgezien. In plaats daarvan zal een deels voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Bij de bepaling van de duur heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Ook is rekening gehouden met het tijdsverloop. Verder is in het voordeel van de verdachte meegewogen dat hij openheid van zaken heeft gegeven en aan het onderzoek heeft meegewerkt. Daarnaast komt de rechtbank tot een lagere straf dan geëist, omdat een kortere pleegperiode bewezen is verklaard en het bewezenverklaarde anders gewaardeerd wordt.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
76 (zesenzeventig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, zodat na aftrek thans geen onvoorwaardelijk strafdeel resteert, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2018 tot en met 10 december 2019 te [plaatsnaam] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en), te weten [naam medeverdachte] en één of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en/of vijfde lid en/of 11a Opiumwet, te weten namelijk het (in de uitoefening van een bedrijf of beroep) opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 10 december 2019 te [plaatsnaam] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 10 december 2019 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7062 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.