ECLI:NL:RBROT:2021:9593

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
10/660235-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en handel in hennep

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en de handel in hennep. De verdachte werkte samen met een medeverdachte en vormde een criminele organisatie die zich richtte op de verkoop van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voornamelijk betrokken was bij de verkoop van hennep, terwijl zijn medeverdachte de voorraad beheerde en klanten ontving. De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop en de meewerkende houding van de verdachte, wat heeft geleid tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, en zijn auto is verbeurd verklaard. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op afgeluisterde gesprekken en observaties, waaruit bleek dat de verdachte regelmatig contact had met de medeverdachte over de verkoop van softdrugs. De rechtbank heeft de periode van de bewezen feiten beperkt tot 1 april 2019 tot 10 december 2019, omdat er onvoldoende bewijs was voor een eerdere periode. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de ernst van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660235-19
Datum uitspraak: 30 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsman mr. T. Sen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Ten aanzien van de verweten criminele organisatie heeft de verdediging opgemerkt dat vraagtekens gezet kunnen worden bij de organisatiegraad. Over de verdenking van de handel in softdrugs is erop gewezen dat uit de getapte gesprekken niet zonder meer kan worden opgemaakt dat al die gesprekken zijn gevolgd door transacties. Met betrekking tot de op 10 december 2019 aangetroffen softdrugs is aangevoerd dat slechts twee kilo daarvan van de verdachte was.
Beoordeling
Feiten 1 en 2
Vanaf september 2019 heeft het politieonderzoek zich intensief op de verdachten gericht. Hun telefoons zijn getapt, er is een peilbaken geplaatst onder de auto van de verdachte en er zijn observaties geweest – in het bijzonder in de omgeving van de woonboot van de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ). Uit de getapte gesprekken blijkt dat de verdachte veelvuldig telefonisch contact had met [naam medeverdachte] over de verkoop van softdrugs, waarbij onder meer is gesproken over de prijzen van verschillende partijen, de voorraad, afspraken met mogelijke kopers en de verdeling van de winst. Uit de gegevens van het peilbaken blijkt dat de verdachte vaak de woonboot van [naam medeverdachte] heeft bezocht.
De verdachte heeft een verklaring afgelegd die samengevat inhoudt dat hij in april 2019 is begonnen met de verkoop van hennep. Hij kreeg van verschillende mensen uit zijn netwerk partijen hennep aangeboden die hij vervolgens probeerde (door) te verkopen. Hij gebruikte het terrein dat hoorde bij de woonboot van [naam medeverdachte] als opslagplaats en onderhield in dat kader contact met hem. Zo belde hij [naam medeverdachte] regelmatig om te laten weten dat iemand bij hem zou langskomen voor een bepaald deel van zijn voorraad. Hij heeft verklaard dat hij samenwerkte met [naam medeverdachte] en dat hij de winst met hem deelde.
Gelet op hetgeen hiervoor is beschreven, kan worden bewezen dat de verdachte deelnam aan een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van softdrugsmisdrijven. Dat [naam medeverdachte] niet exclusief met de verdachte samenwerkte, maar ook softdrugs voor coffeeshops en andere verkopers bewaarde, doet daaraan niet af. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Wel wordt aanleiding gezien om de periode te beperken, omdat onvoldoende bewijs aanwezig wordt geacht dat die periode eerder is begonnen dan 1 april 2019.
Feit 3
Tijdens een doorzoeking op 10 december 2019 is bij [naam medeverdachte] een grote hoeveelheid hennep aangetroffen. Het grootste deel daarvan lag in de schuur en een de rest lag in de slaapkamer van de woonboot. Toen de politie het erf van de woonboot betrad, zagen zij dat de verdachte en [naam medeverdachte] uit de schuur kwamen. De hennep die in de schuur is aangetroffen, lag direct in het zicht.
De verdachte en [naam medeverdachte] hebben verklaard dat twee à tweeëneenhalve kilo van de in de schuur aangetroffen hennep van de verdachte was. Hij heeft verder verklaard dat het ook wel voorkwam dat hij andere partijen die in de schuur lagen, mocht verkopen. De verdachte kon daar dus kennelijk ook over beschikken.
Van de hennep die in de slaapkamer is aangetroffen, is niet komen vast te staan dat de verdachte daarvan op de hoogte was of daarover kon beschikken. Omdat uit het dossier niet duidelijk blijkt welk deel van de hennep waar is aangetroffen, is het niet mogelijk om een specifiek gewicht bewezen te verklaren. Wel staat vast dat het een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep betrof, zodat met die vaststelling wordt volstaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van
1 april 2019tot en met 10 december 2019 te [plaatsnaam], heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en [naam medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als
bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid
van deOpiumwet, te weten namelijk het (in de uitoefening van een bedrijf of beroep) opzettelijk verkopen en/of afleveren
en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van
1 april 2019tot en met 10 december 2019 te [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 10 december 2019 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid en artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet;
2.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De telefoon van de verdachte is gedurende een periode van bijna drie maanden afgeluisterd. Daaruit is gebleken dat de verdachte enorm veel gesprekken voerde die met de handel in hennep te maken hadden. De verdachte heeft samengewerkt met een medeverdachte, met wie hij een criminele organisatie vormde. De verdachte had geen andere werkzaamheden en hield zich voornamelijk bezig met het verkopen van de hennep terwijl zijn medeverdachte de voorraad die op zijn terrein lag beheerde en mensen ontving die een monster kwamen halen of het product kwamen afnemen. Een en ander wordt de verdachte aangerekend.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 augustus 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Ook is rekening gehouden met het tijdsverloop. Verder is in het voordeel van de verdachte meegewogen dat hij direct openheid van zaken heeft gegeven en aan het onderzoek heeft meegewerkt. De rechtbank zal afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd dat de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Wel zal er een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd. Dat strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat een kortere pleegperiode bewezen is verklaard en het bewezenverklaarde anders gewaardeerd wordt.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

Aan dit vonnis is als bijlage een lijst gehecht van de in beslag genomen voorwerpen, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
De in beslag genomen auto zal worden verbeurd verklaard. De onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn met behulp van die auto begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 210 (tweehonderd tien) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
104 (honderd vier) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd,die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, zodat na aftrek thans geen onvoorwaardelijk strafdeel resteert, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2: de personenauto die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 2;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2018 tot en met 10 december 2019 te [plaatsnaam], althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en), te weten [naam medeverdachte] en één of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en/of vijfde lid en/of 11a Opiumwet, te weten namelijk het (in de uitoefening van een bedrijf of beroep) opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 10 december 2019 te [plaatsnaam], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 10 december 2019 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7062 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.