ECLI:NL:RBROT:2021:9592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
10/750017-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het medeplegen van gewoontewitwassen en de rechtmatigheid van doorzoekingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doorzoekingen die hebben geleid tot het bewijs van witwassen rechtmatig waren. De verdediging voerde aan dat er geen redelijk vermoeden van schuld was op het moment van de doorzoekingen, maar de rechtbank oordeelde dat eerdere meldingen over mogelijke hennepteelt in combinatie met de TCI-informatie voldoende waren om een redelijk vermoeden te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en haar medeverdachten betrokken waren bij grote contante geldstromen, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De verdachte had geen verifieerbare verklaring voor de herkomst van de gelden, wat leidde tot de conclusie dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging zijn genomen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750017-20
Datum uitspraak: 30 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is primair betoogd dat de doorzoeking
van de panden aan de [straatnaam] onrechtmatig was en dat dit moet leiden tot uitsluiting
van al het bewijs dat daaruit is voortgekomen. Subsidiair is in de kern aangevoerd dat de
verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onaannemelijke
verklaring voor de desbetreffende gelden heeft gegeven, die overeind is gebleven.
Beoordeling
Rechtmatigheid?
Door de verdediging is aangevoerd dat op het moment van de doorzoekingen geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Er was niets meer dan de TCI-informatie van 16 november 2016, die voorafgaand aan de doorzoekingen niet door nader onderzoek bevestigd is. Het vereiste “plusje” ontbrak dus.
De rechtbank volgt dit betoog niet. In het proces-verbaal van de doorzoeking van 29 november 2016 (pagina 5 van het Algemeen Dossier) is namelijk gerelateerd dat er naast de als betrouwbaar aangemerkte TCI-informatie al eerdere meldingen waren geweest met betrekking tot het in die informatie genoemde pand in verband met mogelijke hennepteelt. Naar het oordeel van de rechtbank kon aan deze meldingen – in onderlinge samenhang bezien – een redelijk vermoeden van schuld worden ontleend dat zich in het pand een hennepkwekerij bevond. Dit maakt de doorzoeking dus rechtmatig. Dat aanvullend onderzoek geen bevestiging van de melding van 16 november 2016 heeft opgeleverd, doet daaraan niet af. De bevindingen van deze doorzoeking, die hebben geleid tot het onderzoek naar de verdachte, zijn dus bruikbaar. Het verweer wordt verworpen.
Witwassen?
Voor een bewezenverklaring van het in artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" is vereist dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft. Indien het openbaar ministerie feiten en omstandigheden aandraagt die het vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp van misdrijf afkomstig moet zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Geeft de verdachte een dergelijke verklaring niet dan zal over het algemeen geen andere conclusie kunnen worden getrokken dan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Vaststaat dat er in de tenlastegelegde periode sprake is van veel (grote) contante geldstromen tussen de verdachte, de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en
[naam medeverdachte 2] en [naam bedrijf] en dat dit geld onder meer is gebruikt voor de bouw van een opstal op het terrein van de manege die op naam van de medeverdachte [naam medeverdachte 2], de dochter van de verdachte, staat. Onderzoek aan de hand van de beschikbare financiële gegevens van de verdachte en de medeverdachten heeft geen verklaring opgeleverd voor de herkomst van het geld. Een en ander betekent naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een vermoeden op van witwassen.
De verdachte en de medeverdachten hebben onder meer verklaard dat het geld afkomstig is van de verkoop van onroerend goed en diverse voertuigen. In dit verband zijn ook stukken ingebracht. Naar aanleiding hiervan heeft de politie nader onderzoek gedaan. De inkomsten van € 205.557,06 uit onroerend goed dateren van 1997 tot en met 2000. Ten aanzien hiervan wordt geconcludeerd dat die te lang geleden zijn ontvangen om als plausibele verklaring te kunnen dienen voor de contant gestorte of geïnvesteerde gelden in de periode 1 januari 2015 tot en met 30 mei 2017. Zo is er alleen in de periode 2007 tot en met oktober 2016 voor een totaalbedrag van € 399.600,00 aan huurpenningen betaald, die meestal contant werden voldaan. Het ligt dan ook niet voor de hand dat [naam medeverdachte 1], die geen verifieerbaar legaal inkomen heeft gehad, de opbrengsten van de verkoop van onroerend goed in al die jaren tijd niet opgesoupeerd zou hebben.
Verder is onderzoek gedaan naar de verkoop van voertuigen en voertuigonderdelen. Daaruit volgt dat er een bedrag van € 12.019,92 zou zijn overgehouden aan de verkoop van Volkswagenonderdelen en een bedrag van € 5.563,25 aan de verkoop van een kampeerbus. Deze opbrengsten kunnen echter geen verklaring geven voor alle in de tenlastelegging genoemde bedragen en evenmin kan worden vastgesteld waarvoor dat geld zou zijn aangewend.
Voorafgaand aan de zitting heeft de verdachte een schriftelijke verklaring met bijlagen ingebracht. Daaruit zou de herkomst van de verschillende geldbedragen moeten blijken. Op zitting heeft zij verder geen vragen beantwoord en verwezen naar die verklaring. De daarbij gevoegde, met de hand geschreven, overzichten zijn echter voor het overgrote deel niet onderbouwd. In zoverre kan dan ook niet worden gezegd dat deze verklaring voldoet aan de daaraan te stellen eisen, al is het maar omdat deze niet min of meer verifieerbaar is. Voor zover wel sprake is van onderbouwing, betreft dit RDW-stukken waaruit blijkt dat bepaalde voertuigen op naam van de verdachte hebben gestaan. Hieruit kan echter niet worden opgemaakt of, wanneer en tegen welke prijs deze voertuigen zouden zijn verkocht. De onderbouwing is daardoor in ieder geval niet voldoende concreet.
Alles overziend, moet worden vastgesteld dat zelfs nader onderzoek naar aanleiding van de verklaring van de verdachte en de medeverdachten het vermoeden van witwassen niet heeft weerlegd. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de geldbedragen geen legale herkomst hebben en dat deze dus onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Zij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2018 te [adres 1] en de [adres 2], telkens tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers zij, verdachte en haar mededaderstelkens meermalen, voorwerpen, te weten:
- geldbedragen van in totaal 1.950 euro (contante stortingen bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [naam verdachte]) (p. 63, dossier Manege C), en
- geldbedragen van in totaal 17.350 euro (girale ontvangsten bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [naam verdachte]) (p. 62, dossier Manege C), en
- geldbedragen van in totaal 43.950 euro (contante stortingen bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [naam bedrijf]) (p. 72, dossier Manege C), en
- geldbedragen van in totaal 81.269 euro (girale ontvangsten bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [naam bedrijf]) (p. 72, dossier Manege C),
telkens verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van meer
derevoorwerpen, te weten de zojuist benoemde voorwerpen, gebruik gemaakt,
terwijl zij, verdachte en haar mededaders, wisten datdie voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
Zij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2018 te [adres 1] en de [adres 2], telkens tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers zij, verdachte en haar mededaderstelkens meermalen, van voorwerpen, te weten:
- geldbedragen van in totaal 1.950 euro (contante stortingen bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [naam verdachte]) (p. 63, dossier Manege C), en
- geldbedragen van in totaal 17.350 euro (girale ontvangsten bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [naam verdachte]) (p. 62, dossier Manege C), en
- geldbedragen van in totaal 43.950 euro (contante stortingen bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [naam bedrijf]) (p. 72, dossier Manege C), en
- geldbedragen van in totaal 81.269 euro (girale ontvangsten bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [naam bedrijf]) (p. 72, dossier Manege C),
telkens de werkelijke aard en de herkomst en de verplaatsing verhuld, en verhuld wie de rechthebbende
nop voornoemde voorwerpen waren of wie voornoemde voorwerpen voorhanden hadden, terwijl zij, verdachte en haar mededaders, wisten datdie voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..medeplegen van gewoontewitwassen;

2..medeplegen van gewoontewitwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van diverse grote geldbedragen. Het gewoontewitwassen strekt zich uit over een periode van ruim drie jaren. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 17 augustus 2021 gezien, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf opleggen. Hierbij is rekening gehouden met straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook is rekening gehouden met het tijdsverloop.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 47, 57, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2018 te [adres 1] en/of de [adres 2], althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) meermalen, althans eenmaal, (een) voorwerp(en), te weten:
- een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 1.950 euro (contante stortingen bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [naam verdachte]) (p. 63, dossier Manege C), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 17.350 euro (girale ontvangsten bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [naam verdachte]) (p. 62, dossier Manege C), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 43.950 euro (contante stortingen bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [naam bedrijf]) (p. 72, dossier Manege C), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 81.269 euro (girale ontvangsten bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [naam bedrijf]) (p. 72, dossier Manege C),
(telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer voorwerp(en), te weten de zojuist benoemde voorwerpen, gebruik gemaakt,
terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden dat dat voorwerp/die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
Zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 februari 2018 te [adres 1] en/of de [adres 2], althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) meermalen, althans eenmaal, van (een) voorwerp(en), te weten:
- een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 1.950 euro (contante stortingen bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [naam verdachte]) (p. 63, dossier Manege C), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 17.350 euro (girale ontvangsten bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [naam verdachte]) (p. 62, dossier Manege C), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 43.950 euro (contante stortingen bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [naam bedrijf]) (p. 72, dossier Manege C), en/of
- een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 81.269 euro (girale ontvangsten bij de bank ING op rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [naam bedrijf]) (p. 72, dossier Manege C),
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd€ voorwerp(en) was/waren of wie voornoemd€ voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.