Overwegingen
1. Eiser is eigenaar van een auto met het kenteken [kentekennummer] (de auto). In de ochtend van 24 juni 2020 was de auto geparkeerd aan de [straatnaam]. Voor het parkeervak waarin de auto stond gold voor 24 juni 2020 een parkeerverbod van 7:00 uur tot 16:00 uur in verband met werkzaamheden. Eiser heeft de auto, nadat deze was weggesleept, dezelfde dag opgehaald. Eiser heeft hierbij de kosten voor het wegslepen van € 201,77 en de opslagkosten van € 13,92 voor één dag betaald (dus in totaal € 215,69).
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Toezichthouders hebben in de ochtend van 24 juni 2020 geconstateerd dat de auto hinderlijk/overlastgevend en in strijd met een tijdelijke verkeersmaatregel geparkeerd stond.
Toen eiser ter plaatse arriveerde, was al met de overbrenging begonnen.
3. Eiser heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Verweerder had de auto niet mogen wegslepen. Het tijdelijke verkeersbord was onduidelijk geplaatst. Eiser was al ter plaatse gearriveerd voordat de kabel van de takelwagen aan de auto was bevestigd.
4. De in deze zaak relevante gedeelten van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) zijn weergegeven in de bijlage, die deel uitmaakt van de uitspraak.
5. Voor zover eiser heeft willen betogen dat eiser ook de voorbereidingskosten (voorrijkosten) niet verschuldigd is omdat het verkeersbord onduidelijk was geplaatst, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Niet gebleken is dat het verkeersbord onduidelijk of anderszins onjuist was geplaatst.
6. Partijen twisten met name over de vraag of al met het wegslepen (de overbrenging) was begonnen toen eiser bij de auto arriveerde, meer in het bijzonder over de vraag of op dat moment de kabel van de takelwagen al aan de auto was bevestigd.
7. Op grond van artikel 170, zesde lid, van de WVW 1994 wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang niet uitgeoefend indien de rechthebbende het voertuig verwijdert voordat een aanvang wordt gemaakt met de overbrenging. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1993/1994, 23 491, nr. 3, p. 25) blijkt dat een begin van overbrenging aanvangt op het moment dat het vastkoppelen van het foutgeparkeerde voertuig aan de takelwagen is voltooid.
8. In het bestreden besluit is vermeld: “De toezichthouders hebben in de e-mail van 16 juli 2020 aangegeven dat er al een kabel aan de band van uw voertuig was bevestigd.” Verder is in het bestreden besluit vermeld dat mag worden uitgegaan van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, behalve als het tegendeel bewezen is, en dat de bezwaren van eiser geen aanleiding geven om te twijfelen aan de bevindingen in het proces-verbaal. Bij de stukken bevindt zich geen e-mail van de toezichthouders en ook geen proces-verbaal. Desgevraagd heeft verweerder bevestigd dat er geen proces-verbaal is opgemaakt en dat de passage over het proces-verbaal abusievelijk in het bestreden besluit is opgenomen. Verder heeft verweerder verklaard dat met de e-mail van de toezichthouders van 16 juli 2020 bedoeld is een e-mail van I. Cruz Calvo van die datum, volgens verweerder de leidinggevende van de toezichthouders, gericht aan eiser. In deze e-mail is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Er is sprake van een wegsleepactie als de wegsleepwagen ter plaatse is en er aan aanvang is gemaakt met wegslepen van het voertuig. Dit is bijvoorbeeld het geval vanaf het moment dat:
• De eerste kabel aan het voertuig is bevestigd.
Uit het gesprek van de medewerkers heb ik begrepen, dat er bij uw aankomst de man van de sleepdienst al de kabel om de band had bevestigd.
In dit geval is er dus sprake van wegslepen.”
Met “de medewerkers” worden de toezichthouders bedoeld, aldus verweerder.
9. Eiser heeft de gang van zaken – samengevat – als volgt beschreven. Nadat hij op straat rumoer had gehoord, is hij naar buiten gegaan. Hij zag op dat moment de takelwagen achteruitrijden, in de richting van de auto. Hij zei tegen de twee aanwezige toezichthouders dat hij de auto snel zou verwijderen. De toezichthouders zeiden dat het daarvoor te laat was omdat de takelwagen al was gearriveerd. Nadat hij enige tijd met de toezichthouders had gesproken, is hij naar binnen gegaan om € 100,-- te halen. Hij heeft dit geld aangeboden aan de chauffeur van de takelwagen met de mededeling dat hij de voorrijkosten wilde vergoeden. De chauffeur en de toezichthouders zeiden dat dat niet mogelijk was. Volgens eiser heeft de chauffeur van de takelwagen pas daarna de kabel aan de auto vastgekoppeld.
10. Eiser heeft een e-mail van [naam] overgelegd die luidt als volgt:
“Hoi [naam eiser],
Hierbij mijn input voor de getuigenverklaring. Laat het maar even weten als je hier wellicht niet voldoende aan hebt.
Op woensdagochtend 24 juni liep ik vanaf mijn huis op de [straatnaam] naar de overkant van de straat om vuilnis weg te brengen. Ik zag een paar parkeervakken verder een sleepwagen staan en onze buurman, [naam eiser], bij zijn auto voor onze deur in gesprek met een medewerker. Zijn auto stond vrij en hij stond met zijn autosleutels in zijn hand.
Vriendelijke groet,
[naam], buurvrouw van het aangrenzende pand op de [straatnaam]”
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder de gedetailleerde verklaring van eiser, die wordt ondersteund door de verklaring van [naam], onvoldoende heeft ontkracht. De rechtbank acht hierbij met name van belang dat er geen verklaringen van de betrokken toezichthouders zelf in het dossier zitten. Zeker nu eiser consequent heeft gesteld dat de kabel nog niet aan de auto vastzat, had het had op de weg van verweerder gelegen om te zorgen voor verklaringen van de toezichthouders zelf.
12. De rechtbank acht het, gelet op het voorgaande, aannemelijk dat de overbrenging nog niet was aangevangen toen eiser bij de auto arriveerde. Dat betekent dat de auto niet had mogen worden weggesleept. Anders dan de kosten van de voorbereiding (zie artikel 170 lid 6 WVW 1994) dienen de kosten van het wegslepen dus niet voor rekening van eiser te komen.
13. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
14. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de voorbereidingskosten (“de kosten voor een loze rit”) € 100,-- bedragen. De rechtbank ziet aanleiding, op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover dit betrekking heeft op het in rekening brengen van de kosten van meer dan € 100,-‑. Verweerder zal worden opgedragen aan eiser een bedrag van (€ 215,69 -/- € 100 =) € 115,69 terug te betalen.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
16. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.