ECLI:NL:RBROT:2021:940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
10/660535-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van aanzienlijke bedragen door administrateur van een kerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als administrateur/boekhouder voor een kerk optrad. De verdachte heeft in de periode van 14 januari 2014 tot en met 19 mei 2017 opzettelijk geldbedragen, in totaal ongeveer €126.898,88, verduisterd die toebehoorden aan de kerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door gebruik te maken van een bankpas en de bijbehorende pincode, geld van de spaarrekening van de kerk heeft overgemaakt naar zijn eigen rekening. De verdachte heeft verklaard dat hij dit deed om zijn levensstijl te bekostigen na een burnout, maar de rechtbank oordeelde dat hij al voor zijn burnout geld had verduisterd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uur. De vordering van de benadeelde partij, de kerk, is niet-ontvankelijk verklaard omdat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten tussen de verdachte en de kerk over de terugbetaling van het verduisterde bedrag. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schulden en de impact van zijn daden op de kleine kerkgemeente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/660535-17
Datum uitspraak: 4 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] .
Raadsvrouw mr. P. van Dongen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uur met aftrek van voorarrest, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapportage van 23 oktober 2020.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 14 januari 2014 tot en met 19 mei 2017 in Nederland, telkens opzettelijk geldbedragen (totaal ongeveer 126.898,88 euro), toebehorende aan [naam kerk] (gevestigd aan het [adres] ), welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als beheerder van een bankrekening van voornoemde
religieuze organisatie(door middel van het voorhanden hebben van een bankpas en de daarbij behorende pincode), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair:
verduistering.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte trad op als administrateur/boekhouder voor een kleine kerkgemeente, [naam kerk] in [plaatsnaam] , sinds februari 2013. Hij had als taak om onder andere de spaarrekening te beheren en op verzoek van de bevoegde personen geld van die spaarrekening over te boeken naar de betaalrekening. Kort nadat hij eind 2013 een betaalpas met bijbehorende pincode van die rekening in zijn bezit kreeg, heeft hij tot medio mei 2017 geld van die rekening verduisterd.
De verdachte heeft verklaard dat hij dat voornamelijk deed om zijn levensstijl te blijven bekostigen nadat hij arbeidsongeschikt raakte door een burnout. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verdachte al geruime tijd voor zijn burnout geld heeft verduisterd. De verdachte heeft het geld gebruikt om meerdere synthesizers, een opleiding, zijn bruiloft, auto’s en andere luxegoederen van te kopen.
Achteraf is gebleken dat de verdachte eerder lichtzinnig schulden is aangegaan. Zo had de verdachte een forse studieschuld en een schuld van tienduizenden euro’s bij een bank.Hij is in gemeenschap van goederen gehuwd met zijn vrouw die juist in de veronderstelling verkeerde dat de verdachte zijn zaken financieel op een rijtje had, omdat hij altijd een goede baan had gehad.
Door geld te verduisteren heeft de verdachte het in hem gestelde vertrouwen op een grove wijze beschaamd. Het betreft een kleine kerkgemeenschap die elk jaar al fors verlies leed. De verdachte was daarvan op de hoogte en heeft zelfs applaus in ontvangst genomen toen hij - gelet op die verliezen - zijn jaarlijkste onkostenvergoeding ter hoogte van honderd euro afstond. Doordat er bijna honderddertigduizend euro door de verdachte is verduisterd, heeft de kerk het kerkgebouw moeten verkopen.
De verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek , maar daar staat tegenover dat de verdachte weinig daadkracht heeft getoond in het werken aan zijn problematiek waarvan hij zich kennelijk wel bewust is. Ook blijkt uit het dossier dat de verdachte, terwijl hij op dat moment al een schuldbekentenis had getekend, in november 2018 goederen had besteld die niets met levensonderhoud te maken hadden terwijl hij met dat geld ook extra had kunnen aflossen aan de kerk. De spijt die de verdachte stelt te hebben komt dus meer in woord dan in daad tot uiting.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
23 oktober 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte heeft een disfunctionele levensstijl en handelt impulsief, waardoor hij schulden heeft ontwikkeld en tot onderhavig delict is gekomen. Hoewel hij bekent, legt hij toch de verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag, in ieder geval deels, buiten zichzelf. Hij vindt dat het hem makkelijk gemaakt is. Dat hij, ondanks dat hij geen crimineel netwerk heeft, is overgegaan tot delictgedrag roept vragen op. Tevens is onduidelijk waarom het inlevingsvermogen dat de verdachte laat zien, zijn delictgedrag niet heeft voorkomen en hoe het komt dat hij niet eerder tot inkeer is gekomen. Er zijn zeer beperkt of niet schuldgevoelens waargenomen. De verdachte claimt ondoordachte beslissingen te hebben
genomen, echter gezien zijn genoten opleidingsniveau ligt het in de lijn der verwachting dat hij zich in meer of mindere mate bewust moet zijn geweest van zijn delictgedrag en
eventuele nadelige consequenties hiervan. Er is twijfel over onderliggende psychische
problematiek. De verdachte zegt zijn leven te willen beteren en wil meewerken aan diagnostisch onderzoek. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter om meerdere redenen afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hoewel, zoals hierna zal blijken, de redelijke termijn ‘slechts’ met een aantal maanden is overschreden heeft het na ontdekking van het feit lang geduurd voordat de verdachte kon worden aangehouden. Tevens wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun geacht. Belangrijker is dat de kans voor de verdachte op het vinden van een betaalde baan zo groot mogelijk blijft zodat hij zijn schulden zo spoedig mogelijk kan afbetalen. Om deze redenen worden een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zullen de voorwaarden die hierna worden genoemd aan de voorwaardelijke gevangenisstraf worden gekoppeld. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de verzochte mogelijkheid van verplichte medicatie.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 5 november 2018 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 5 november 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim zevenentwintig maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van vierentwintig maanden, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van drie maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden. De rechtbank verrekent de overschrijding van de redelijke termijn in de keuze voor de strafmodaliteit.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam kerk] (hierna: [naam kerk] ), ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 96.886,19 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade. De benadeelde partij dient nietontvankelijk te worden verklaard voor het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
8.3.
Beoordeling
Tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat niet kan worden vastgesteld of de persoon die de vordering heeft ondertekend ook daadwerkelijk bevoegd en/of gemachtigd is om de [naam kerk] te vertegenwoordigen. Stukken om dit te onderbouwen zijn niet ontvangen voor de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting. De benadeelde partij zal daarom nietontvankelijk verklaard worden in haar vordering.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, ook als wel vastgesteld had kunnen worden dat de indiener van de vordering bevoegd is om de [naam kerk] te vertegenwoordigen, zij ook dan nietontvankelijk zou zijn geweest in haar vordering gelet op de in het dossier aangetroffen ‘schuldbekentenis’. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier en de door de verdediging overgelegde e-mail van de advocaat van de [naam kerk] van 29 augustus 2017 volgt dat tussen de verdachte en de [naam kerk] is gesproken over het tekenen van een schuldbekentenis waarin afspraken werden gemaakt over de schuld, de afbetaling hiervan en de te verschaffen zekerheden. In ruil voor het aangaan van een betalingsregeling heeft de [naam kerk] zich onder meer vastgelegd om zich niet te verhalen op de woning, auto, roerende zaken of loon en om geen rente te berekenen. Niet ter discussie staat dat de verdachte tot op heden aan alle op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de schuldbekentenis heeft voldaan.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank op grond van de informatie die thans beschikbaar is van oordeel dat de schuldbekentenis een vaststellingsovereenkomst is in de zin van arftikel 7:900, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. Dit document is immers door partijen opgemaakt en ondertekend ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil over wat tussen hen rechtens geldt en partijen hebben zich tegenover elkaar aan een vaststelling daarvan gebonden. Partijen zijn hieraan gebonden en zodoende is het voor de benadeelde partij in beginsel niet mogelijk om haar geleden schade nu alsnog (via een omweg) door het indienen van een vordering benadeelde partij te verhalen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal deelnemen en meewerken aan een diagnostisch onderzoek en de eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een t
aakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
236 (tweehonderdzesendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
118 dagen;
verklaart de benadeelde partij [naam kerk] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam kerk] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij in of omstreeks de periode van 14 januari 2014 tot en met 19 mei 2017 te Ridderkerk en/of Rotterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk geld(bedragen) (totaal ongeveer 126.898,88 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam kerk] (gevestigd aan het [adres] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) geldbedrag(en) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als beheerder van een bankrekening van voornoemde stichting (door middel van het voorhanden hebben van een bankpas/pinpas en de daarbij behorende pincode), onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 14 januari 2014 tot en met 19 mei 2017 te Ridderkerk en/of Rotterdam, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening van een bankrekening heeft weggenomen (een) geldbedrag(en) (totaal ongeveer 126.898,88 euro), althans enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [naam kerk] (gevestigd aan het [adres] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met een pinpas/bankpas met bijbehorende pincode, geldbedragen te pinnen en/of geldbedragen over te maken van de bankrekening van voornoemde stichting ten behoeve van (persoonlijke) doeleinden, anders dan die van voornoemde stichting.