In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin de man vordert om de tenuitvoerlegging van een eerdere beschikking van 8 maart 2017 te schorsen. Deze beschikking verplicht de man tot het betalen van alimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen. De man heeft zijn betalingen halverwege 2020 stopgezet en stelt dat zijn financiële situatie sindsdien is verslechterd. Hij ontvangt nu een bruto uitkering en heeft een schuld bij de Belastingdienst, waardoor hij niet in staat zou zijn om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen.
De vrouw, die de alimentatie ontvangt, heeft de executie van de beschikking in gang gezet door beslag te leggen op de uitkering van de man. De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruik van haar executiebevoegdheid. De man heeft zijn stellingen over zijn gewijzigde financiële situatie niet onderbouwd, en er is geen bewijs geleverd dat er sprake is van een noodtoestand die de schorsing van de executie zou rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man af en veroordeelt hem in de proceskosten, omdat hij zonder degelijke onderbouwing een vordering heeft ingediend en niet is verschenen ter zitting. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op € 741,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Dit vonnis is uitgesproken op 17 september 2021.