ECLI:NL:RBROT:2021:9330

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
C/10/598385 / HA ZA 20-580
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en toepasselijkheid van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om de afwikkeling van de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen van een echtscheiding tussen twee voormalige echtelieden, die op 28 juli 2010 in Marokko zijn gehuwd. De echtscheiding werd uitgesproken op 28 januari 2019, maar er is geen beslissing genomen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, terwijl de vrouw in reconventie vordert dat de man haar een bedrag van € 11.883,16 betaalt, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zowel Marokkaans als Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing is, afhankelijk van de tijdsperiode en de woonplaats van de partijen. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van beide partijen niet hoger zijn dan de competentiegrens van € 25.000, waardoor de zaak moet worden verwezen naar de kantonrechter. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen in conventie en reconventie en verwijst deze naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/598385 / HA ZA 20-580
Vonnis van 29 september 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende op een geheim adres,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.G. Groen te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces verbaal van de mondelinge behandeling op 4 maart 2021 en de daarin genoemde processtukken,
  • de akte van de man, van 2 juni 2021,
- de akte van de vrouw, van 2 juni 2021,
- de nadere akte van de vrouw, van 14 juli 2021,
- de overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden. Partijen zijn met elkaar gehuwd te Taza (Marokko) op 28 juli 2010. De echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2019. Deze beschikking is op 21 maart 2019 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. In de echtscheidingsprocedure is geen beslissing genomen over de afwikkeling van de huwelijks- vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding.

3..De vorderingen in conventie en reconventie

3.1.
De man vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks
toelaat, “
de vrouw te veroordelen om met de man over te gaan tot verdeling van de
huwelijksgoederengemeenschap als voormeld voorgesteld.
3.2.
De vrouw voert verweer in conventie. In reconventie vordert de vrouw bij vonnis,
uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 11.883,16 (zijnde de som van € 9.148,86 + € 2.734,30), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van de helft van ieder bedrag dat de vrouw betaalt of zal betalen terzake van schulden die in de gemeenschap vallen;
Subsidiair:
b. de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 9.148,86, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
c. de man te veroordelen ter zake van de bruidsschat/bruidsgave tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 2.734,30, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
Primair en subsidiair:
d. de man te veroordelen in de kosten van het geding.
3.3.
De man heeft geen conclusie van antwoord in reconventie genomen.
3.4.
De stellingen en weren zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Het gaat in dit geschil met name om de vraag of de ene partij een regresrecht heeft op de andere partij omdat de één meer dan zijn/haar aandeel heeft gedragen in huwelijkse schulden dan de ander. Daarnaast vordert de vrouw een bruidsgave.
4.2.
De man gaat in zijn oorspronkelijke stellingname uit van toepasselijkheid van Nederlands huwelijksvermogensrecht. Ook de vrouw ging daarvan deels uit in haar oorspronkelijke stellingname, zij het dat de vrouw zich voor wat betreft de door haar gevorderde bruidsgave op Marokkaans recht beroept. Omdat partijen in eerste instantie te weinig feiten hadden gesteld om te kunnen beoordelen of nu Nederlands of Marokkaans huwelijksvermogensrecht toepasselijk is, heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling partijen aangezegd hieromtrent een nadere akte/conclusie te nemen.
4.3.
Gelet op de feiten in de nadere stellingname van partijen zoals die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet zijn weersproken, is de rechtbank van oordeel dat gedurende het huwelijk van partijen eerst Marokkaans huwelijksvermogensrecht toepasselijk was, en vervolgens Nederlands huwelijksvermogensrecht toepasselijk werd, dit op grond van artikel 7 lid 2 sub 3 van het - hier toepasselijke - Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978. Dit oordeel berust op het volgende:
- partijen zijn gehuwd op 28 juli 2010 in Marokko,
- partijen hadden toen allebei de Marokkaanse nationaliteit gemeenschappelijk, er was geen sprake van een dubbele gemeenschappelijke nationaliteit,
- na het huwelijk is de vrouw direct teruggekeerd naar Nederland,
- de man heeft zich (pas) op 11 december 2012 bij de vrouw in Nederland gevoegd,
- dat is meer dan zes maanden na het huwelijk, zodat partijen geen ‘eerste huwelijksdomicilie’ in de zin van voormeld verdrag hadden,
- daarom is vanaf de datum van het huwelijk Marokkaans huwelijksvermogensrecht toepasselijk geworden,
- toen de man zich alsnog bij de vrouw in Nederland vestigde, op 11 december 2012, werd Nederlands huwelijksvermogensrecht toepasselijk.
4.4.
Een en ander impliceert dat op de in geding zijnde schulden aan derden Nederlands huwelijksvermogensrecht toepasselijk is (de schulden dateren uit de periode
nadat de man naar Nederland is gekomen) en op de vraag of de vrouw recht heeft op betaling door de man van een bruidsgave van € 2.734,30, Marokkaans huwelijksvermogensrecht.
4.5.
Het standpunt van de man (in conventie) laat zich als volgt samenvatten:
- de man somt in de dagvaarding een aantal schulden op.
- de man stelt in de dagvaarding dat hij verlangt dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van de helft van ieder bedrag dat de man aan schuldeisers voldoet, onder gehoudenheid van de man om van ieder bedrag dat de vrouw aan schuldeisers voldoet, de helft aan haar te restitueren.
- de man vordert in zijn petitum verdeling van de huwelijksgemeenschap “als voormeld voorgesteld.”
4.6.
Het verweer van de vrouw in conventie laat zich als volgt samenvatten:
- de vorderingen van de man moeten worden afgewezen. De man onderbouwt zijn vordering niet en evenmin doet hij een bewijsaanbod. Er blijkt niet dat de man inmiddels meer dan zijn aandeel (de helft) in deze schulden heeft gedragen.
- bovendien zijn deze schulden aan de man verknocht (art. 1:94 lid 5 BW). De vrouw heeft de man tijdens huwelijk financiële middelen verschaft om de schulden te betalen. Het komt voor risico van de man als hij dat geld voor andere doeleinden heeft aangewend. Schulden aan het CJIB (verkeersboetes), DUO (studieschuld) en Lucardi (juwelenzaak) zijn naar hun aard verknocht aan de man.
- ook de redelijkheid en billijkheid vergen dat de man de schulden volledig dient te dragen.
In reconventie:
- somt de vrouw een aantal huwelijkse schulden op.
- stelt de vrouw dat zij € 18.297,71 aan huwelijkse schulden heeft afgelost, zodat de man haar de helft, € 9148, 86 dient te betalen, en dat de man haar ook nog de bruidsgave moet betalen.
4.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. In beginsel dienen ex- echtelieden die gehuwd waren in gemeenschap van goederen, schulden aan derden bij helfte te dragen (art. 1:100 lid 2 BW). De één heeft pas een regresrecht op de ander indien en voor zover hij/ zij meer dan zijn aandeel in de schuld heeft gedragen (art. 6:12 lid 1 BW). Gesteld noch gebleken is waarom afgeweken zou moeten worden van het wettelijk uitgangspunt dat voormelde huwelijkse schulden bij helfte gedragen moeten worden. Integendeel, beide partijen gaan blijkens hun stellingname ervan uit dat hun aandeel de helft is.
4.8.
Het totale beloop van de door de man in de dagvaarding opgesomde schulden bedraagt, naar de rechtbank uitrekent, circa € 30.000. Dit impliceert, zoals tijdens de comparitie reeds als mogelijke consequentie met partijen besproken, dat het geldelijk belang van de vordering van de man circa € 15.000 is (de helft die de vrouw maximaal aan de man zou moeten betalen). De rechtbank (handelskamer) is gelet hierop van oordeel dat de zaak moet worden verwezen naar de kantonrechter (art. 71 lid 2 Rv.). De vordering van de man is weliswaar van onbepaalde waarde, maar er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat de vordering van de man een hogere waarde vertegenwoordigt dan de wettelijke competentiegrens van € 25.000 (art. 93 sub b Rv.). Tot aan dat bedrag is niet de handelskamer, maar de kantonrechter bevoegd. De rechter dient dit ambtshalve te toetsen. De vorderingen in conventie zal daarom worden verwezen naar de kantonrechter.
4.9.
Voor de vordering van de vrouw in reconventie geldt hetzelfde oordeel. Haar vordering bedraagt ook niet meer dan € 25.000. Daarbij zij nog aangetekend dat voor de bepaling van de competentiegrens van € 25.000, de vorderingen in conventie en reconventie niet bij elkaar opgeteld mogen worden. Ook de vordering in reconventie zal daarom worden verwezen naar de kantonrechter.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen in conventie en reconventie,
5.2.
verwijst de zaken in conventie en reconventie, in de stand waarin deze zich bevinden, voor verdere behandeling naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Rotterdam, op
dinsdag 26 oktober 2021 om 13:30 uur,
5.3.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
5.4.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij
gemachtigde kunnen verschijnen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 29 september 2021. [1]

Voetnoten

1.[2517/638]