In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure over een onrechtmatige daad door een assurantietussenpersoon. De eiseres, als wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige dochter, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, een assurantietussenpersoon en een besloten vennootschap, omdat de assurantietussenpersoon verzuimd had de begunstiging van een levensverzekering aan te passen na de geboorte van de minderjarige. De feiten van de zaak zijn als volgt: de vader van de minderjarige, [persoon A], had in 2005 een overlijdensrisicoverzekering afgesloten met een verzekerd bedrag van € 150.000, waarvan 55% aan de moeder en 15% aan elk van zijn drie kinderen zou toekomen. Na de geboorte van de minderjarige in 2008 werd de polis niet aangepast, waardoor de minderjarige geen recht had op een uitkering van de verzekering. De kantonrechter oordeelde dat de schade van de minderjarige, die voortkwam uit het niet aanpassen van de polis, de ongerechtvaardigde verrijking van haar moeder was. De vordering van de minderjarige werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de moeder de schade zelf diende te vergoeden aan haar dochter. De kantonrechter wees de vordering af en veroordeelde de minderjarige in de proceskosten.