ECLI:NL:RBROT:2021:9326

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
8860905
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door assurantietussenpersoon met betrekking tot levensverzekering van minderjarige

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure over een onrechtmatige daad door een assurantietussenpersoon. De eiseres, als wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige dochter, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, een assurantietussenpersoon en een besloten vennootschap, omdat de assurantietussenpersoon verzuimd had de begunstiging van een levensverzekering aan te passen na de geboorte van de minderjarige. De feiten van de zaak zijn als volgt: de vader van de minderjarige, [persoon A], had in 2005 een overlijdensrisicoverzekering afgesloten met een verzekerd bedrag van € 150.000, waarvan 55% aan de moeder en 15% aan elk van zijn drie kinderen zou toekomen. Na de geboorte van de minderjarige in 2008 werd de polis niet aangepast, waardoor de minderjarige geen recht had op een uitkering van de verzekering. De kantonrechter oordeelde dat de schade van de minderjarige, die voortkwam uit het niet aanpassen van de polis, de ongerechtvaardigde verrijking van haar moeder was. De vordering van de minderjarige werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de moeder de schade zelf diende te vergoeden aan haar dochter. De kantonrechter wees de vordering af en veroordeelde de minderjarige in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8860905 CV EXPL 20-40177
uitspraak: 1 oktober 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiseres], als wettelijk vertegenwoordigster
van haar minderjarige kind
[naam minderjarige],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
eiseres,
gemachtigde: mr. M.P.C. Bilderbeek te Utrecht,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[gedaagde 2] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
gemachtigden: mr. C. Banis en mr. D.G. Rosenquist-Mulders te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ , ‘ [naam minderjarige] ’ , ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd .

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding met producties van 23 oktober 2020;
  • de conclusie van antwoord met producties van 5 januari 2021;
  • het tussenvonnis van 19 juli 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 september 2021.
De kantonrechter stelt vast dat de incidentele vordering tot verwijzing van deze zaak naar de handelskamer van de rechtbank Rotterdam door [eiseres] is ingetrokken .

2..De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten
2.1
[gedaagde 2] is een assurantietussenpersoonbedrijf. Zij is in het verleden gefuseerd met [naam assurantiebedrijf] , het assurantietussenpersoonbedrijf van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] trad in het verleden op als assurantietussenpersoon. De vordering richt zich weliswaar tegen zowel [gedaagde 1] als tegen [gedaagde 2] , maar voor de leesbaarheid van het vonnis wordt er hierna van uitgegaan dat het [naam minderjarige] alleen om de assurantietussenpersoon [gedaagde 1] gaat .
2.2
Op 26 december 2014 overleed [persoon A] (hierna: ‘ [persoon A] ’). [eiseres] was tot aan zijn overlijden de partner van [persoon A] . [naam minderjarige] is zijn jongste dochter. Omdat [naam minderjarige] minderjarig is , treedt haar moeder ( [eiseres] ) voor haar op in deze zaak. [persoon A] heeft nog drie andere kinderen, twee uit een eerdere relatie en nog een oudere dochter met [eiseres] .
2.3
[persoon A] heeft in 2005 een overlijdenrisicoverzekering gesloten. Het verzekerd bedrag was € 150.000,00, als volgt uit te keren: 55% voor [eiseres] en 15 % voor ieder van zijn op dat moment drie kinderen. De polis is niet aangepast bij de geboorte van [naam minderjarige] in 2008 .
2.4
[gedaagde 1] was de assurantietussenpersoon van [persoon A] .

3..Het geschil

3.1
[naam minderjarige] verwijt [gedaagde 1] dat hij in 2008, na haar geboorte, geen onderhoud gepleegd heeft aan de onder 2.3 genoemde overlijdensrisicoverzekering. Als hij dit wel had gedaan, zou zij als begunstigde op de polis zijn opgenomen en had ook zij een uitkering van die verzekering gehad. Door geen onderhoud aan de polis te plegen, heeft [gedaagde 1] onrechtmatig jegens haar gehandeld, aldus [naam minderjarige] .
3.2
[naam minderjarige] vordert daarom , met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure:
1. voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die zij lijdt doordat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tekort zijn geschoten in hun zorgplicht;
2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade die zij lijdt, nader op te maken bij staat.
3.3
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer tegen de vordering.
3.4
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [eiseres] , [naam minderjarige] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de vordering en het verweer daartegen onderbouwen.

4..De beoordeling

4.1
[persoon A] heeft in 2005 een overlijdensrisicoverzekering gesloten. Het verzekerde bedrag was € 150.000,00: 55% voor [eiseres] en voor ieder van zijn op dat moment drie kinderen 15%. De verzekering heeft ook op die manier uitgekeerd. [eiseres] heeft € 82.500,00 gekregen en ieder van de genoemde drie kinderen € 22.500,00. [gedaagde 1] stelt dit onder nummer 2.8. van zijn conclusie van antwoord en [eiseres] en [naam minderjarige] betwisten dit niet.
4.2
[gedaagde 1] stelt onder nummer 2.5. van zijn conclusie van antwoord dat het in 2008, toen [eiseres] in verwachting was van [naam minderjarige] , financieel minder ging met [persoon A] . Hij is daarom door zijn verzekeringsportefeuille gegaan om te kijken waar hij kon besparen en hij heeft vervolgens op eigen initiatief de uitvaartverzekeringen van hemzelf, [eiseres] en van de drie kinderen die hij op dat moment had, opgezegd. Een en ander wordt door [naam minderjarige] en [eiseres] niet betwist . Als de begunstiging na de geboorte van [naam minderjarige] wel aangepast zou zijn, zou verhoging van het verzekerde bedrag, zoals [gedaagde 1] ook stelt onder nummer 6.2. van zijn conclusie van antwoord en zoals naar zijn zeggen ook door hem besproken is met [persoon A] , gelet op de financiële problemen van [persoon A] , niet aan de orde zijn geweest. [persoon A] had dan immers meer premie voor de verzekering moeten gaan betalen (nog los van de gezondheidsverklaring waar [gedaagde 1] het over heeft).
4.3
[gedaagde 1] voert onder nummer 1.4. van zijn conclusie van antwoord aan dat hij het in 2008 wel met [persoon A] over aanpassing van de begunstiging heeft gehad. [persoon A] vond aanpassing echter niet nodig omdat, zo zegt [gedaagde 1] , [eiseres] volgens hem een deel van haar uitkering te zijner tijd aan [naam minderjarige] kon betalen . Het zou er dan in de praktijk op neerkomen dat [eiseres] 40 % zou krijgen en de vier kinderen ieder 15%. Of [persoon A] dit echt gezegd heeft valt niet meer na te gaan. Het feit echter dat [persoon A] de uitvaartverzekeringen in 2008 heeft afgekocht, wijst er wel op dat de stelling van [gedaagde 1] dat [persoon A] eraan dacht ook deze overlijdenrisicoverzekering af te kopen, juist zou kunnen zijn en, in het verlengde daarvan, dat [persoon A] de begunstiging van deze verzekering niet wilde aanpassen. Het heeft immers geen zin om voor een op korte termijn af te kopen verzekering de begunstiging nog aan te passen.
4.4
Wat er van het voorgaande ook zij: als de begunstiging in 2008 wel aangepast zou zijn, hadden de percentages sowieso anders gemoeten. Het bedrag van € 150.000,00 had dan tussen vijf personen verdeeld moeten worden in plaats van tussen vier. Een verzekering keert immers niet meer uit dan het verzekerde bedrag. [eiseres] en [naam minderjarige] zeggen niets over de verdeling die [persoon A] bij wijziging van de begunstiging mogelijk voor ogen had. De kantonrechter gaat daarom uit van de verdeling die [gedaagde 1] noemt : 40% voor [eiseres] en 15 % voor ieder van de vier kinderen van [persoon A] . In bedragen betekent dit dat [eiseres] € 60 .000,00 zou hebben gekregen (in plaats van de € 82.500,00 die zij nu gekregen) heeft) en de kinderen ieder € 22.500,00 (zoals de drie oudste kinderen nu ook hebben gekregen).
4.5
Het voorgaande kan niet anders dan tot de conclusie leiden dat de schade (€ 22.500,00) van de vertegenwoordigde ( [naam minderjarige] ) , de ongerechtvaardigde verrijking van haar wettelijke vertegenwoordiger ( [eiseres] ) is . Het is daarom naar het oordeel van de kantonrechter aan [eiseres] om dit probleem ‘met zichzelf op te lossen’ door de € 22.500,00 die zij (ook in haar eigen ogen) teveel uitgekeerd heeft gekregen, aan [naam minderjarige] te betalen . [naam minderjarige] en [eiseres] hebben weliswaar gescheiden vermogens, maar dit betekent niet dat simpelweg voorbijgegaan kan worden aan het feit dat [eiseres] het vermogen van [naam minderjarige] beheert en tegelijkertijd ook een eigen belang bij deze kwestie heeft, zeker niet als dit ten koste van een ander ( [gedaagde 1] ) gaat . De kantonrechter wil hierbij niet onvermeld laten dat het [gedaagde 1] was die er in 2014, door een bedrag aan door [persoon A] niet betaalde premie zelf te betalen aan de verzekeringsmaatschappij, voor zorgde dat de verzekeringsmaatschappij überhaupt tot uitkering van de polis is overgegaan. ASR had de verzekering in principe immers al beëindigd (brief ASR 8 december 2014, productie 5 conclusie van antwoord).
4.6
Een belang bij een oordeel over de vraag of [gedaagde 1] al dan niet onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, heeft [naam minderjarige] gelet op een en ander niet. Haar vordering wordt daarom afgewezen. Als immers geoordeeld zou worden dat [gedaagde 1] onrechtmatig gehandeld zou hebben jegens [naam minderjarige] , is voor veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van schade sowieso geen aanleiding. De nabestaanden van [persoon A] zouden dan immers € 172.500,00 uitgekeerd krijgen op een polis die ‘maar’ € 150.000,00 waard was. Dit strookt niet met artikel 6:100 Burgerlijk Wetboek. Dat artikel bepaalt immers dat als een zelfde gebeurtenis (het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] ) voor de benadeelde (in dit geval de nalatenschap dan wel de gezamenlijke erfgenamen van [persoon A] ) tevens een voordeel oplevert (een hogere uitkering op een lagere polis), dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening wordt gebracht.
4.7
[naam minderjarige] is de in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. Aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hele punten toegekend voor de conclusie van antwoord en voor het bijwonen van de mondelinge behandeling. Eén punt bedraagt gelet op het financiële belang van deze zaak (€ 22.500,00)
€ 498,00.
4.8
Dit vonnis wordt zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen wat de proceskostenveroordeling betreft ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis, [naam minderjarige] in de tussentijd wel alvast aan die veroordeling moet voldoen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [naam minderjarige] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vastgesteld op € 996,00 aan salaris voor de gemachtigden en voor het geval [naam minderjarige] niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis vrijwillig aan deze veroordeling voldoet, begroot op € 124,00 aan nasalaris, te vermeerderen met betekeningskosten als betekening van dit vonnis plaatsvindt, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
- verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686