ECLI:NL:RBROT:2021:9294

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
10/994534-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk op de markt brengen van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel Chlorine Dioxide

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk op de markt brengen van een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel, Chlorine Dioxide powder fast release sachets. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 september 2016 tot en met 4 november 2016 in Nederland een hoeveelheid van dit gewasbeschermingsmiddel op de markt heeft gebracht, terwijl het middel niet was toegelaten in Nederland volgens de relevante Europese regelgeving. De verdachte had geen ontheffing van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (CTGB) voor het uitvoeren van proeven of experimenten met het middel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het derde feit, dat betrekking had op het nalaten om zorgvuldig om te gaan met het gewasbeschermingsmiddel, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte dit had nagelaten. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om geen straf of maatregel op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/994534-18
Datum uitspraak: 21 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. F. Schneider, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. van der Kallen heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bestanddeel medeplegen;
  • bewezenverklaring van het overige onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot oplegging van een voorwaardelijke geldboete van
€ 2.000,-, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaar.

4..Geldigheid dagvaarding ten aanzien van feit 2

4.1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft nietigheid van de dagvaarding bepleit met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit. Voor de verdachte is niet duidelijk waarvoor hij vervolgd wordt.
Op de tenlastelegging is onder feit 2 als wettelijk voorschrift artikel 20, tweede lid, van de Wet gewasbescherming en biociden (hierna: Wgb) vermeld. Echter de feitelijke omschrijving van feit 2 betreft het opzettelijk op de markt brengen van een hoeveelheid niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en heeft daarmee geen betrekking op de in artikel 20, tweede lid, van de Wgb opgenomen artikelen 49, vierde lid, 56, tweede en vierde lid, 65, eerste lid, 66 en 67 van de Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2006, betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117 EG en 91/414/EEG van de Raad (hierna: de Verordening). Die artikelen zien immers op verschillende registratie-, etikettering-, en informatieverplichtingen voor gewasbeschermingsmiddelen en op het reclameverbod voor niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.
4.2
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank dient de vermelding van artikel 20, tweede lid, van de Wgb onder de tekst van het als feit 2 tenlastegelegde te worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving. Gelet op de tekst van de tenlastelegging is immers duidelijk dat deze is toegesneden op het verbod zoals neergelegd in artikel 20, eerste lid, van de Wgb juncto artikel 28, eerste lid, van de Verordening. Op basis van deze verschrijving kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte niet weet voor welk feit hij terecht moet staan. De verweten handelingen in de tenlastelegging en de inhoud van het dossier laten daar immers geen onduidelijkheid over bestaan. Bovendien blijkt uit de door de verdachte en de raadsman ten aanzien van feit 2 gevoerde verweren tijdens het verhandelde ter terechtzitting dat de verdediging heeft begrepen wat de verdachte wordt verweten. Ook overigens raakt de onjuiste artikelvermelding de geldigheid van de dagvaarding niet. De rechtbank is niet gebonden aan de keuze van het openbaar ministerie voor het toepasselijke wetsartikel zoals dat is vermeld onder de tekst van het als feit 2 tenlastegelegde op de dagvaarding. Dit betreft immers slechts een kwalificatieve vingerwijzing en maakt als zodanig geen deel uit van de tenlastelegging.
De dagvaarding voldoet dan ook aan de gestelde eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het verweer wordt verworpen.
4.3
Conclusie
De dagvaarding ten aanzien van feit 2 is geldig.

5..Ontvankelijkheid openbaar ministerie

Ten aanzien van de integrale dagvaarding:

5.1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bepleit en heeft - daartoe zakelijk samengevat betoogd - dat de verdachte in strijd met het handhavingsbeleid en de recente jurisprudentie van de Hoge Raad [1] en het Gerechtshof Den Haag [2] wordt vervolgd.
Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wgb is oplegging van een bestuurlijke boete het uitgangspunt in zaken betreffende overtreding van de bepalingen van de Wgb en is het strafrecht enkel een vangnet in het geval sprake is van aanmerkelijke en opzettelijke vormen van illegaal gewasbeschermingsmiddelengebruik. In dat kader heeft de minister in 2011 een Sanctiestrategie opgesteld met daarin vier limitatief opgesomde criteria waarin het primaat van bestuursrechtelijk optreden dient te wijken voor een strafrechtelijke afdoening. Deze criteria zijn kort gezegd: ernstige gevolgen voor mens en milieu, begaan in georganiseerd verband, malversaties, zoals dit is bij frauduleuze constructies, omkoping, geweld en recidive. In deze zaak doen geen van voornoemde omstandigheden zich voor.
5.2
Beoordeling
Op grond van artikel 167 Sv berust de beslissing omtrent vervolging bij de officier van justitie. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing en wel in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer de vervolging in strijd is met gepubliceerde handhavingsdocumenten indien die bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet zal worden vervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de Memorie van Toelichting bij de Wgb, de Sanctiestrategie in de onderhavige zaak het toepasselijke handhavingsdocument is. Het Functioneel Parket heeft zich gecommitteerd aan dit handhavingsdocument en de Sanctiestrategie is gepubliceerd en zodoende voor een ieder kenbaar gemaakt. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat ook de verdediging en het openbaar ministerie zijn uitgegaan van de Sanctiestrategie als toepasselijk handhavingsdocument.
De Sanctieregeling schrijft voor dat slechts dan proces-verbaal (als opmaat naar strafrechtelijk optreden) wordt opgemaakt indien wordt voldaan aan ten minste één van de aldaar genoemde criteria waaronder dat de overtreding is begaan met behulp van “malversaties”. Aan de orde is daarom de vraag of een redelijk handelend lid van het openbaar ministerie, te weten de officier van justitie, aan de hand van dat criterium in deze zaak tot vervolging heeft kunnen overgaan.
De “malversatie” waar het in deze zaak om gaat is dat naast het overtreden van de in de Wgb opgenomen kernbepalingen ook sprake zou zijn van valsheid in geschrift. In het opsporingsonderzoek is de verdenking daartoe ontstaan doordat op enkele documenten ten aanzien van de twee zendingen gewasbeschermingsmiddelen, met als werkzame stof chloordioxide, gericht aan de verdachte en afkomstig van de Chinese fabrikant [naam fabrikant] in China, onder meer een andere productomschrijving stond vermeld. Zo beschikte douanier [naam persoon] ten aanzien van deze zendingen naast een kopie pro invoice van de Chinese fabrikant met als productomschrijving “chlorine dioxide powder fast release sachet” over een kopie-commercial invoice van [naam chinees bedrijf 1] (doss. Bijlage 10) en een kopie certification for transport of goods van [naam chinees bedrijf 2] (doss. Bijlage 11), met daarop de productomschrijving “clean powder”.
In het kantoor van de verdachte is daarnaast in beslag genomen een kopie commercial invoice, Company: [naam chinees bedrijf 1] , betrekking hebbend op international airwaybill [nummer] met productomschrijving “hair fiber” (doss. bijlage 36). Het nummer van de airwaybill ( [nummer] ) kwam overeen met het nummer op een van de aangetroffen dozen gewasbeschermingsmiddel met chloordioxide.
Uit de voorgaande gang van zaken volgt dat er concrete aanwijzingen zijn dat er met betrekking tot de door de verdachte vanuit China ontvangen gewasbeschermingsmiddelen sprake was van valsheid in geschrift. Daarmee is voldaan aan één van de in de Sanctiestrategie vermelde criteria om strafrechtelijk te mogen optreden. Dat de verdachte uiteindelijk niet voor valsheid in geschrift is vervolgd, neemt niet weg dat het openbaar ministerie in redelijkheid in overeenstemming met bovengenoemde Sanctiestrategie en op grond van het opportuniteitsbeginsel uit artikel 167 Sv tot strafvervolging kon overgaan.
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2:
5.3
Standpunt verdediging
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit en heeft - kort zakelijk samengevat - betoogd dat het recht op strafvervolging is vervallen op het moment dat de dagvaarding in november 2019 is uitgebracht.
Op grond van artikel 1a onder 3°, juncto artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten (hierna: de Wed) wordt artikel 20,
tweedelid, van de Wgb gekwalificeerd als een overtreding. Ingevolge de artikelen 70 en 71 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is de verjaringstermijn voor overtredingen drie jaar en vangt deze termijn aan op de dag na die waarop het tenlastegelegde feit zou zijn begaan. Uitgaande van de pleegdatum in november 2016, is de overtreding in november 2019 verjaard.
5.4
Beoordeling
Zoals hiervoor onder 4.2 is overwogen, wordt de verdachte onder feit 2 verweten dat hij heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 20,
eerstelid, van de Wgb door opzettelijk een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel op de markt te brengen. Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 1° juncto artikel 2, eerste lid, en artikel 6, eerste lid onder 1°, van de Wed en betreft, indien opzettelijk begaan, een misdrijf waarop een maximale gevangenisstraf van zes jaren gesteld is. Het recht op strafvervolging bij een dergelijk misdrijf vervalt ingevolge artikel 70, eerste lid, onder 3° Sr na het verstrijken van twaalf jaren na de dag waarop het tenlastegelegde zou zijn begaan. Uitgaande van de pleegdatum van 4 november 2016 is het feit pas op 4 november 2028 verjaard. Het verweer faalt.
5.5
Conclusie
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

6..Waardering van het bewijs

6.1
Partiele vrijspraak van het bestanddeel medeplegen zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 tot en 3 ten laste gelegde bestanddeel medeplegen niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte zonder nadere motivering van dit onderdeel van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
6.2
Vrijspraak ten aanzien van feit 3
6.2.1
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft zijn zorgplicht geschonden door de in zakjes verpakte gewasbeschermingsmiddelen met chloordioxide, in geopende dozen, zonder gevaar aanduiding op de zakjes of dozen, op te slaan in zijn kantoor. Uit het veiligheidsblad van de Chinese fabrikant blijkt onder meer dat bij blootstelling van dit middel aan water/vocht zeer giftige dampen chloordioxide-gas vrijkomen en dat dit bij inademing grote schade veroorzaakt aan de longen. Dit vormt een gevaar voor de mens en het milieu. Dit gevaar is bekend bij de verdachte zoals blijkt uit het door hem opgestelde veiligheidsblad van het chloordioxide-product [naam website] . De verdachte heeft echter nagelaten veiligheidsvoorzieningen te treffen tegen lekken van het product en hij heeft evenmin gevarenclassificaties voor derden op het product aangebracht.
6.2.2
Beoordeling
In de kantoorruimte van de verdachte zijn kartonnen dozen met een hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, houdende chloordioxide, verpakt in aluminium zakjes, aangetroffen. Het dossier en de daarin opgenomen foto’s van deze kantoorruimte van de verdachte geven geen inzicht in de wijze waarop de dozen met chloordioxide waren opgeslagen, noch over de gevaarzetting daarvan voor mens, dier en de leefomgeving. Uit het dossier blijkt slechts dat de kantoorruimte op enige afstand lag van de woning van de verdachte, dat het kantoor niet toegankelijk was voor derden en dat het kantoor een stenen vloer had. Het dossier geeft geen informatie over de temperatuur, de luchtvochtigheid, de lichtinval en de ventilatie in het kantoor en of, en zo ja in welke mate, deze omstandigheden van invloed waren op de aluminiumverpakkingen met daarin chloordioxide en de mate van geschiktheid van deze verpakking op het gebied van hitte bestendigheid en vochtwerendheid.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande dan ook tot het oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat dat de verdachte heeft nagelaten zorgvuldig om te gaan met het gewasbeschermingsmiddel Chlorine Dioxide powder fast release sachets en/of [naam website] , zoals onder 3 ten laste gelegd.
6.2.3
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
6.3
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 1 en 2
6.3.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe betoogd dat de verdachte de gewasbeschermingsmiddelen niet op de markt heeft gebracht en niet heeft gebruikt in de betekenis van de Verordening. De verdachte heeft daartoe ook geen (voorwaardelijk) opzet gehad.
Het gewasbeschermingsmiddel chloordioxide was nog niet geschikt voor een commerciële aanbiedingsvorm aan de gebruiker gelet op de aangetroffen vorm, hoeveelheid en onbekendheid van de (sterkte) van de werkzame stof. De verdachte had slechts een kleine hoeveelheid van 1250 zakjes chloordioxide ingekocht voor het uitvoeren van onderzoek en het doen van proefjes. De verdachte heeft geen chloordioxide verkocht of met het oog daarop voorhanden gehad. Hij wilde met de website [naam website] enkel de interesse van de markt peilen zonder dat hij daarbij de chloordioxide aan gebruikers aanbood. Het louter aanwezig hebben van chloordioxide kan niet worden aangemerkt als “gebruiken”. De ruime definitie van gebruiken in de zin artikel 1 Wgb is niet relevant voor de uitleg van artikel 28 van de Verordening, nu het nationale recht dient te worden uitgelegd conform het Europese recht en niet andersom.
6.3.2
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte in de ten laste gelegde periode ongeveer 1250 zakjes, Chlorine Dioxide powder fast release sachets, in China heeft gekocht bij het Chinese bedrijf [naam fabrikant] . Dit bedrijf heeft de bestelling in twee zendingen als postpakketten naar de verdachte in Nederland verstuurd. De eerste zending heeft de verdachte ontvangen en opgeslagen in zijn kantoor te Breda. De tweede zending is bij de Douane Rotterdam onderschept. Beide zendingen zijn in beslag genomen. Uit onderzoek is gebleken dat het middel in de zakjes de werkzame stof chloordioxide bevatte.
Het middel kan worden ingezet ter bestrijding van schimmels en bacteriën in opslagplaatsen met aardappelen en heeft tot doel gewassen te beschermen tegen plantenziekten.
Op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de aan de verdachte verzonden zakjes chloordioxide zijn aan te merken als een gewasbeschermingsmiddel in de zin artikel 2 van de Verordening. Het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (hierna: het CTGB) heeft het middel (Clorine Dioxide powder fast release sachets/ [naam website] ) niet toegelaten in Nederland. De verdachte heeft geen ontheffing van het CTGB voor het verrichten van proeven of experimenten voor onderzoeksdoeleinden met chloordioxide als bedoeld in artikel 54 van de Verordening.
“Op de markt brengen”
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Verordening mag een gewasbeschermingsmiddel alleen op de markt worden gebracht wanneer het in de betrokken lidstaat overeenkomstig de Verordening is toegelaten. Ingevolge artikel 3, onder 9, van de Verordening wordt onder het “op de markt brengen” verstaan: het voorhanden hebben met het oog op verkoop binnen de Gemeenschap, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden of enige andere vorm van overdracht, al dan niet gratis, alsmede de eigenlijke verkoop, de distributie en andere vormen van overdracht zelf, maar niet het retourneren aan de oorspronkelijke verkoper. Het in het vrije verkeer brengen op het grondgebied van de Gemeenschap geldt in het kader van deze verordening als op de markt brengen.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de twee zendingen van totaal (ongeveer) 1250 zakjes chloordioxide sprake is van “op de markt brengen” door de verdachte in de zin van artikel 3, onder 9,
tweedevolzin, van de Verordening. De zakjes met chloordioxide zijn na aankoop daarvan door de verdachte per post vanuit China naar Nederland verzonden aan het adres van de verdachte. De zendingen zijn in Nederland ontvangen op het douane kantoor. In Nederland hadden de postpakketten geen douanestatus waarover nog invoerrechten dienden te worden betaald. De zakjes chloordioxine zijn daarmee in het vrije verkeer gebracht op het grondgebied van de Gemeenschap. Het feit dat een deel van de zending de verdachte niet heeft bereikt, maar op het douane kantoor is onderschept maakt dit niet anders.
Ten aanzien van de in de kantoorruimte van de verdachte in Breda aangetroffen hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel concludeert de rechtbank dat tevens sprake is van “op de markt brengen” als bedoeld in de
eerstevolzin van het bepaalde in artikel 3, onder 9 van de Verordening. De verdachte heeft de chloordioxide voorhanden gehad met het oog op de verkoop ervan binnen de gemeenschap, wat ook valt onder de definitie “op de markt brengen”, namelijk onder het bepaalde in artikel 3, onder 9,
eerstevolzin, van de Verordening. Daarbij is het volgende van belang.
De in de kantoorruimte van de verdachte aangetroffen hoeveelheid chloordioxide was verpakt in ruim 619 kleine, verhandelbare, aluminiumzakjes tussen de 40 á 50 gram. Elk zakje was daarbij voorzien van het opschrift “ [naam opschrift] ”, een door de verdachte zelf bedachte naam voor het middel. Gezien de hoeveelheid, de verschijningsvorm en de samenstelling ervan kan het niet anders dan dat de verdachte de chloordioxide voorhanden heeft gehad met het oog op de handel hiervan binnen de Gemeenschap. Ook de beroepsmatige, commerciële activiteiten van de verdachte en de door hem gemaakte website “ [naam website] ” duiden hierop. Zo heeft de verdachte op de website teksten geplaatst als: “the unique fumigate methode of [naam product] is to release CL02 from sachest”, “get started today” en “How can we be of service?” met vermelding van contactgegevens. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze teksten niet anders worden uitgelegd dan dat de verdachte hiermee wilde nagaan of het middel geschikt was voor de handel en dat hij met het oog daarop geïnteresseerden probeerde te bereiken om hen, al dan niet gratis, het middel te laten proberen.
Ondersteuning hiervoor ziet de rechtbank ook in het door de verdachte opgestelde veiligheidsblad van het gewasbeschermingsmiddel chloordioxide met de naam [naam website] . Dit veiligheidsblad bevat informatie over de risico's van de stof, de samenstelling ervan en aanbevelingen voor een veilig gebruik en was kennelijk bedoeld voor degenen aan wie de verdachte het middel zou verstrekken.
Gelet op de aangetroffen hoeveelheid zakjes chloordioxide in combinatie met de inhoud van de door de verdachte gemaakte website en het door hem opgestelde veiligheidsblad, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de aangetroffen partij slechts bestemd was om hiermee zelf “proefjes” te doen om het effect van dit middel te testen, zoals de verdediging heeft bepleit. Dat de verdachte zelf enkele zakjes heeft geopend om het effect van het middel te testen, doet aan dat oordeel niet af. Voor het testen van een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel dient bovendien een ontheffing aangevraagd te worden bij het CTGB, en dat heeft de verdachte niet gedaan.
“Gebruiken”
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Verordening mag een gewasbeschermingsmiddel alleen worden gebruikt wanneer het in de betrokken lidstaat overeenkomstig de Verordening is toegelaten. Het begrip “gebruiken” is in de Verordening niet gedefinieerd. In artikel 1, tweede lid, van de Wgb is wel een definitie van het begrip “gebruiken” opgenomen. Dit artikel bepaalt dat onder “gebruiken” mede wordt verstaan de aanwezigheid van een werkzame stof, al dan in niet in een gewasbeschermingsmiddel of biocide, op of in gebouwen, plaatsen, voorwerpen, de grond dan wel op of in planten of plantaardige producten.
Uit de wetsgeschiedenis [3] volgt dat de definitie van het begrip “gebruiken” in de Wgb is opgenomen uit controle-technisch oogpunt. Het strafbaar stellen van de in deze definitie genoemde gedragingen heeft tot doel het toezicht en de handhaving op de naleving van de wet- en regelgeving ten aanzien van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen mogelijk te maken. Het verweer van de verdediging dat het nationale recht dient te worden uitgelegd conform het Europese recht en niet andersom, waarmee de verdediging kennelijk bedoelt te betogen dat de definitie van het begrip “gebruiken” zoals gedefinieerd in de Wgb buiten toepassing dient te worden gelaten, volgt de rechtbank niet. De Nederlandse wetgever is bevoegd de Verordening aan te vullen, mits deze aanvulling niet strijdig is met het doel van die Verordening. Aan dit vereiste wordt naar het oordeel van de rechtbank met het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de Wgb voldaan. De definitie van het begrip “gebruiken” is immers in lijn met het systeem van de Verordening omdat een niet in Nederland toegelaten middel in het geheel niet hier te lande op de markt mag zijn. Voor de uitleg van het begrip “gebruiken” in artikel 28, eerste lid, van de Verordening, sluit de rechtbank dan ook aan bij de definitie zoals opgenomen in artikel 1, tweede lid, van de Wgb. Uitgaande van deze definitie komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte de hoeveelheid chloordioxide die hij in zijn kantoorruimte aanwezig heeft gehad, heeft “gebruikt” in de zin van artikel 28, eerste lid, van de Verordening.
Opzet
De verdachte wist als professionele markpartij dat het gewasbeschermingsmiddel (Chlorine Dioxide powder fast release sachets/ [naam website] ) geen toelating had in Nederland. De verdachte had geen ontheffing van het CTGB tot het verrichten van nader onderzoek en hij had ook geen verzoek daartoe ingediend. Niettemin heeft de verdachte het gewasbeschermingsmiddel op de markt gebracht en gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte daarmee opzettelijk in strijd met het bepaalde in artikel 20, eerste lid, van de Wgb gehandeld.
6.3.3
Conclusie
De verweren worden verworpen. Het onder 1 en 2 tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
6.4
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 29 september 2016 tot en met 4 november 2016 in Nederland, opzettelijk, een hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten 619 zakjes a 40 a 50 gram en twee zakken a 1 kilo en een zakje a 100 gram, Chlorine Dioxide powder fast release sachets, op de markt heeft gebracht, terwijl deze niet in Nederland als betrokken lidstaat overeenkomstig de Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren toegelaten, waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en "op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in Verordening (EG) 1107/2009.
2.
hij in de periode van 29 september 2016 tot en met 23 december 2016 in Nederland opzettelijk, een hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten 619 zakjes a 45 gram en 14 zakjes a 30 gram, Chlorine Dioxide powder fast release sachets en/of [naam website] , op de markt heeft gebracht en gebruikt, terwijl deze niet in Nederland als betrokken lidstaat overeenkomstig de Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren toegelaten, waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en " op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in Verordening (EG) 1107/2009.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feit

7.1
Kwalificatie
Ten aanzien van feit 2:
7.1.1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat feit 2 niet kwalificeerbaar is onder artikel 20,
tweedelid, van de Wgb, zijnde het artikel dat op de dagvaarding onder de tekst van het onder 2 ten laste gelegde staat vermeld.
7.1.2
Beoordeling
Zoals hiervoor onder 4.2 overwogen, is de rechtbank niet gebonden aan de keuze van het openbaar ministerie voor het toepasselijke wetsartikel zoals dat is vermeld onder de tekst van de tenlastelegging op de dagvaarding. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte een hoeveelheid niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel opzettelijk op de markt heeft gebracht (en gebruikt). Het bewezenverklaarde valt daarmee onder de delictsomschrijving van artikel 20,
eerstelid, van de Wgb, zoals strafbaar gesteld in de Wed, en kan daarmee als strafbaar feit worden gekwalificeerd.
Het verweer wordt verworpen.
7.1.3
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten leveren op:
1.
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan;
2.
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9..Motivering schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel

9.1
Algemene overweging
De rechtbank heeft gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 20 van de Wgb in samenhang bezien met artikel 28 van de Verordening. Hij heeft als professioneel markdeelnemer opzettelijk een hoeveelheid niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel met de werkzame stof chloordioxide, afkomstig uit China, op de Europese markt gebracht en gebruikt.
Het op de Europese markt brengen van een gewasbeschermingsmiddel zonder de vereiste toelating levert, gelet op de aard van de werkzame stof , een risico voor schadelijke effecten voor mens, dier en het milieu nu deze stof niet getest is. Door dit middel toch op de markt te brengen heeft de verdachte het beoogde doel dat met de strenge nationale en Europese regelgeving wordt gediend op het gebied van het beschermen van de gezondheid van mensen en dieren en het milieu doorkruist.
9.3
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat hij na de bewezenverklaarde feiten niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie voor andere strafbare feiten.
9.4
Conclusie van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten zou in beginsel daarop met de oplegging van een straf dienen te worden gereageerd. Echter de rechtbank is van oordeel dat oplegging van een straf thans in het onderhavige geval niet meer passend is. Er is sprake van een aanzienlijk tijdverloop tussen de periode waarin de feiten zijn gepleegd in 2016 en de berechting hiervan in 2021, terwijl ook het (blanco)strafblad van de verdachte geen aanleiding geeft tot een strafoplegging. Daar komt bij dat de feiten zien op een relatief geringe hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel en het middel is niet toegepast, zodat er in zoverre geen sprake is van schadelijke effecten. De rechtbank zal daarom afzien van het opleggen van een straf en zal artikel 9a Sr toepassen.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en H. de Doelder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 september 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 november 2016, althans in de periode van 29 september 2016
tot en met 4 november 2016 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk,
een hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten 627 zakjes a 40 a 50 gram en/of twee zakken a 1 kilo en/of een zakje a 100 gram, althans een (aanzienlijk) aantal zakjes Chlorine Dioxide powder fast release sachets, op de markt gebracht, terwijl deze niet in Nederland als betrokken lidstaat overeenkomstig de Verordening (EG) Nr. 1007/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren of was toegelaten, waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en " op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in Verordening (EG) 1107/2009;
(artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 28 van de Verordening (EG) 1107/2009 en de artikelen la, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten)
art 20 lid 1 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2016
tot en met 23 december 2016 te Breda en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk,
een hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen, te weten 619 zakjes a 45 gram en/of 14 zakjes a 30 gram, althans een (aanzienlijk) aantal zakjes Chlorine Dioxide powder fast release sachets en/of [naam website] , op de markt gebracht en/of gebruikt, terwijl deze niet in Nederland als betrokken lidstaat overeenkomstig de Verordening (EG) Nr. 1007/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EG van de Raad waren of was toegelaten, waarbij de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen" en " op de markt brengen" zijn gebruikt in de betekenis die zij hebben in Verordening (EG) 1107/2009;
(artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 28 van de Verordening (EG) 1107/2009 en de artikelen la, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten)
art 20 lid 2 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
3.
hij op of omstreeks 23 december 2016 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk,
heeft nagelaten om zorgvuldig om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat door zijn handelen of nalaten gevaar kon ontstaan voor mens, dier of planten waarvan de instandhouding gewenst is, voor planten die aan anderen toebehoren, voor de bodem of voor het water en/of heeft nagelaten alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd om dat gevaar te voorkomen,
immers heeft hij, verdachte, een (aanzienlijke) hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel, te weten Chlorine Dioxide powder fast release sachets en/of [naam website] , waarbij gasvorming kan optreden en/of verspreiding door de lucht kan plaatsvinden en/of met eigenschappen die gevaar op kunnen leveren voor de mens, zonder afdoende maatregelen te nemen om dat gevaar te voorkomen aanwezig gehad in (geopende) kartonnen dozen in een kantoorruimte in de (directe) nabijheid van zijn woning;
(artikel 2a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en de artikelen la, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten)
art 2a Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Voetnoten

2.ECLI:GHDAHA:2019: 634
3.Memorie van Toelichting bij de Wgb, TK 2005-2006, 304747 nr. 3.