ECLI:NL:RBROT:2021:9278

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21-803
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden aan de Belastingdienst

In deze zaak heeft verzoekster op 25 juni 2021 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 8 september 2021 zijn verzoekster en haar schuldhulpverlener gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een schuldenlast heeft van € 217.572,69, waarvan een aanzienlijk deel bestaat uit schulden aan de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest in het ontstaan van deze schulden, aangezien zij niet tijdig aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan en niet heeft gezorgd voor een correcte informatievoorziening aan de Belastingdienst. Ondanks dat verzoekster sinds november 2020 in budgetbeheer zit en nu in loondienst werkt, zijn de ontwikkelingen onvoldoende om haar verzoek tot schuldsanering toe te wijzen. De rechtbank wijst het verzoek af, maar merkt op dat toekomstige verzoeken mogelijk meer kans van slagen hebben indien verzoekster haar situatie verder stabiliseert.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 september 2021
[verzoekster],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 25 juni 2021 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster en mevrouw [naam persoon] , schuldhulpverlening, zijn gehoord ter terechtzitting van 8 september 2021.

2..De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit arbeid. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 217.572,69.

3..De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Verzoekster heeft diverse schulden aan de Belastingdienst met een totaalbedrag van
€ 64.815,70. Op het schuldoverzicht van de Belastingdienst is te zien dat een deel van de schulden onder andere betrekking heeft op ten onrechte ontvangen kindergebonden budget over de jaren 2016, 2018 en 2019. Een ander deel van de schulden heeft betrekking op ten onrechte ontvangen zorgtoeslag over de jaren 2018 en 2019. Verder heeft een deel van de schulden betrekking op het onbetaald laten van de inkomstenbelasting en de bijdrage zorgverzekeringswet over de jaren 2016 tot en met 2019. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoekster om er voor zorg te dragen dat de Belastingdienst juist en volledig is geïnformeerd. Verzoekster heeft dit niet gedaan. Verder is gebleken dat verzoekster als onderneemster in de periode 2016 tot en met 2018 niet tijdig aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend, maar dat pas in maart 2021 (over het jaar 2017) en in december 2020 (over de jaren 2018 en 2019) heeft gedaan.
Verzoekster heeft ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat haar ten aanzien van het verstrekken van de juiste gegevens geen verwijt treft. Ter zitting is gebleken dat verzoekster in de voornoemde periode voldoende inkomsten heeft gegenereerd, maar deze niet heeft besteed aan het betalen van haar belastingschulden. Voorts valt het verzoekster te verwijten dat het bedrag niet door haar is gereserveerd zodat dit betaald had kunnen worden. Aldus zijn deze schulden niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Verzoekster heeft in de periode van 2017 tot en met 2020 voor een bedrag van in totaal € 23.545,84 schulden in haar vaste lasten laten ontstaan. Het betreft hier een schuld aan:
  • Woonbron van € 15.964,33, ontstaan op 1 november 2019;
  • SVHW van € 732,12, ontstaan op 1 januari 2019;
  • NLE van € 1.658,75, ontstaan op 6 april 2017;
  • Stedin B.V. van € 182,17, ontstaan op 13 juli 2018;
  • Gemeente Belastingen Rotterdam van € 2.061,54, ontstaan op 1 januari 2017;
  • Tele2 Nederland B.V. van € 754,31, ontstaan op 2 januari 2020;
  • Essent Retail B.V. van € 1.160,10, ontstaan op 12 september 2017;
  • Energiedirect van € 1.032,52, ontstaan op 9 mei 2017.
Desgevraagd heeft verzoekster verklaard niet te kunnen rondkomen. Zij moest naar eigen zeggen op een gegeven moment het ene gat met het andere vullen. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop gevreesd moet worden dat verzoekster de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen, meer in het bijzonder de verplichting om geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank merkt op dat het een goede ontwikkeling is dat verzoekster sinds november 2020 in budgetbeheer zit. Verder is ter zitting gebleken dat verzoekster vanaf december 2020 niet meer als ZZP’er werkzaam is, maar dat zij sindsdien in loondienst 32 uur per week in de zorg werkt. Dit zorgt mogelijk voor meer stabiliteit in de financiën van verzoekster. Voorts heeft verzoekster ter zitting verklaard dat zij nog geen aangifte heeft gedaan ten aanzien van de inkomstenbelasting over het jaar 2020, maar dat zij van plan is dit op korte termijn te doen, zodat zij dit keer tijdig aan haar fiscale verplichting kan voldoen. Verzoekster is aldus op de goede weg. Deze ontwikkelingen hebben zich echter pas recent voorgedaan. Al het voorgaande in aanmerking genomen, en mede met het oog op de ernst en de totale hoogte van de schulden die naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw zijn ontstaan, althans onbetaald zijn gebleven, oordeelt de rechtbank echter dat deze ontwikkelingen onvoldoende (althans onvoldoende bestendig van aard) zijn om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen. Indien het leven van verzoekster zich (verder) stabiliseert zal een volgend verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk meer kans van slagen hebben.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S. Caciano, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021. [1]

Voetnoten

1.