ECLI:NL:RBROT:2021:9243

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
10/661067-20 vordering TUL VV: 10/244450-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot moord met TBS en schadevergoeding aan slachtoffers

Op 24 september 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord op [naam slachtoffer] op 10 oktober 2020 in Schiedam. De verdachte heeft op die dag, na een eerdere confrontatie met het slachtoffer, met voorbedachte rade geschoten, waarbij het slachtoffer ernstig gewond raakte en in een minimale staat van bewustzijn verkeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, gezien zijn eerdere pogingen om het slachtoffer te vinden en zijn verklaringen aan getuigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, vanwege de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer en zijn familie. Daarnaast zijn er aanzienlijke schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en zijn familie, voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met inbegrip van smartengeld en kosten voor medische zorg. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661067-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10/244450-18
Datum uitspraak: 24 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Haaglanden,
raadsman, mr. E. Kafa advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/244450-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte niet op het slachtoffer heeft geschoten en daarom dient te worden vrijgesproken. De verdachte is enkele uren voor het schietincident bij de woning van het slachtoffer geweest, maar trof hem toen niet thuis. Hij is vervolgens weggegaan en is daarna niet meer bij de woning geweest. De verklaringen van de moeder en de broer van het slachtoffer zijn onvoldoende betrouwbaar om het daderschap van de verdachte te kunnen vaststellen en zijn gebaseerd op valse herinneringen, samenhangend met hun emotionele toestand nadat het slachtoffer door iemand anders was neergeschoten. De verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] dat zij de verdachte kort voor het schietincident in de richting van de woning van het slachtoffer hebben zien lopen, zijn eveneens onbetrouwbaar en zijn op elkaar afgestemd. Schotresten op de handen en op de tas van de verdachte zijn veroorzaakt doordat hij met een vriend, genaamd [naam 1] , een paar dagen daarvoor met een vuurwapen op een boom heeft geschoten.
Beoordeling
Inleiding
Op 9 oktober 2020 heeft een confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer [naam slachtoffer] plaatsgevonden, waarbij [naam slachtoffer] de verdachte een blauw oog heeft geslagen. De verdachte is op 10 oktober 2020 rond 13:00 uur bij de woning van [naam slachtoffer] aan de deur geweest om verhaal te halen en sprak daar met de moeder en de broer van [naam slachtoffer] . [naam slachtoffer] was op dat moment niet thuis. De verdachte is daarna vertrokken. Rond 13:20 uur diezelfde dag liep [naam slachtoffer] met zijn broer de woning van zijn moeder uit en werd hij kort daarna op de [plaats delict] van dichtbij in zijn hoofd geschoten. [naam slachtoffer] is in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht, waar potentieel dodelijk hersenletsel werd vastgesteld en meerdere operaties noodzakelijk bleken. Uit recente medische informatie komt naar voren dat sprake is van een zeer beperkt niveau van functioneren en dat zijn huidige toestand, omschreven als ‘minimally conscious state’, waarschijnlijk blijvend is.
De centrale vraag in deze strafzaak is of de verdachte de persoon is die [naam slachtoffer] in zijn hoofd heeft geschoten en zo ja, of daarbij sprake is van voorbedachte raad.
Is de verdachte de schutter?
De broer van het slachtoffer, die ten tijde van het schietincident achter [naam slachtoffer] liep, heeft verklaard dat de dader kort daarvoor bij zijn moeder voor de deur stond en vertelde dat hij op zoek was naar [naam slachtoffer] . Hij zei dat hij [naam slachtoffer] dood zou maken. De dader had een zonnebril op met rode brillenpoten en droeg een zwart vest en een zwarte joggingbroek van het merk Nike Tech. De dader had een blauw oog. Terwijl de dader met zijn moeder sprak, vertrok de broer om [naam slachtoffer] met de auto te gaan halen. Onderweg vertelde [naam slachtoffer] hem dat hij de jongen die aan de deur stond de dag ervoor in Schiedam Centrum had gezien en dat hij zich bedreigd voelde.
De moeder van het slachtoffer heeft verklaard dat een voor haar onbekende jongen op 10 oktober 2020 tussen 13.00 en 13.30 twee keer aan de deur van haar woning kwam en vroeg naar [naam slachtoffer] . De eerste keer vertelde hij dat [naam slachtoffer] hem geslagen had en dat hij met hem kwam afrekenen. [naam slachtoffer] was op dat moment niet thuis, waarna de jongen vertrok. Ook de tweede keer vertelde ze de jongen dat [naam slachtoffer] niet thuis was, waarop hij opnieuw wegliep. Omdat [naam slachtoffer] kort daarvoor met zijn broer de woning had verlaten, rende moeder achter de jongen aan. In de [plaats delict] zag zij dat hij van korte afstand een pistool op haar zoon richtte en op hem schoot.
De verdachte heeft erkend dat hij op 10 oktober 2020 bij de woning van het slachtoffer is geweest en dat hij daar gesproken heeft met diens moeder over de confrontatie met [naam slachtoffer] de dag daarvoor, waarbij [naam slachtoffer] hem een blauw oog had geslagen. Op basis van de verklaringen van de broer en van de moeder van het slachtoffer acht de rechtbank bewezen dat de verdachte ook degene is geweest die korte tijd later opnieuw bij de woning is geweest op zoek naar [naam slachtoffer] . Dit gegeven, en het feit dat er schotresten op de handen en op de tas van de verdachte zijn aangetroffen, brengen de rechtbank tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die vervolgens [naam slachtoffer] van korte afstand in zijn hoofd heeft geschoten.
De rechtbank hecht, alleen al vanwege het tijdsverloop van meerdere dagen, geen geloof aan het verweer van de verdachte met betrekking tot de aangetroffen schotresten en stelt vast dat de verschillende (deels tegenstrijdige) door hem hierbij geschetste alternatieve scenario’s op geen enkele manier aannemelijk zijn geworden. Dat sprake zou zijn van een persoonsverwisseling, zoals de verdachte bij de politie en ter zitting heeft gesteld, vindt geen enkele ondersteuning in het zeer uitgebreide politieonderzoek.
Heeft de verdachte met voorbedachten rade gehandeld?
De verdachte heeft na zijn confrontatie met [naam slachtoffer] op 9 oktober 2020 geprobeerd om achter de gegevens van [naam slachtoffer] te komen. Getuigen verklaren dat hij meerdere mensen heeft gevraagd naar het adres van [naam slachtoffer] en dat hij daar zelfs geld voor heeft geboden. Uit de verklaring van de moeder van de verdachte blijkt dat hij bij thuiskomst op 9 oktober erg ontdaan was, agressief reageerde en de hele nacht heeft gehuild omdat hij geslagen was.
De volgende ochtend is de verdachte rond 12:30 uur vanuit zijn woning in Vlaardingen vertrokken en naar Schiedam gegaan. Ter terechtzitting zijn camerabeelden getoond. De rechtbank is van oordeel dat de persoon die te zien is op die beelden de verdachte is. Te zien is dat de verdachte zoekend rondloopt in de omgeving van de woning van [naam slachtoffer] .
De getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] hebben de verdachte, door hen aangeduid als ‘ [naam 1] ’, na zijn eerste bezoek bij de woning van [naam slachtoffer] weggehaald en hebben hem gezegd dat hij naar huis moest gaan. De verdachte is met hen meegereden, maar is kort daarna weer uitgestapt en is vervolgens opnieuw naar de woning van [naam slachtoffer] gelopen. Uit de verklaringen van de broer en de moeder van [naam slachtoffer] en van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] blijkt dat de verdachte meerdere keren heeft gezegd dat hij [naam slachtoffer] wilde doden. Ook heeft hij gezegd dat hij over meerdere vuurwapens beschikte.
De rechtbank leidt uit deze gang van zaken af dat de verdachte, gewapend met een vuurwapen, doelbewust op zoek was naar [naam slachtoffer] . Toen hij hem uiteindelijk op straat trof, heeft hij blijkens de getuigenverklaringen en de ter terechtzitting getoonde beelden zonder aarzelen direct en van dichtbij gericht op het hoofd van [naam slachtoffer] geschoten. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte niet alleen tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op zijn handelen, maar gaat er op basis van de hierbij gebleken feiten en omstandigheden vanuit dat hij zich ook daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Er zijn meerdere momenten geweest waarop hij zich had kunnen bedenken, daarbij ook actief aangemoedigd door de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 1] om het conflict met [naam slachtoffer] te laten rusten. De verdachte heeft zijn plan koste wat kost willen uitvoeren. Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat door de verdachte niet is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte met voorbedachte raad op 10 oktober 2020 met een vuurwapen heeft geprobeerd [naam slachtoffer] om het leven te brengen door hem in het hoofd te schieten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 oktober 2020 te Schiedam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
van korte afstand met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd/geschoten op, althans in de richting van, voornoemde [naam slachtoffer] , waardoor voornoemde [naam slachtoffer] in zijn gezicht/hoofd is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot moord
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 10 oktober 2020 met voorbedachte raad geprobeerd om [naam slachtoffer] te doden door hem van dichtbij in zijn hoofd te schieten. Dit feit heeft plaatsgevonden op de openbare weg, op klaarlichte dag en in bijzijn van de broer en de moeder van [naam slachtoffer] en van andere getuigen. De omstanders waren getuige van een poging tot een koelbloedige liquidatie. Hoewel de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over zijn motieven bij het bewezen feit, gaat de rechtbank er vanuit dat hij geschoten heeft, omdat [naam slachtoffer] hem de dag ervoor een blauw oog geslagen heeft. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij het plan heeft opgevat om het slachtoffer naar aanleiding van deze ruzie van het leven te beroven en hier geen enkele verantwoording voor neemt. Ter zitting is gebleken dat de verdachte vooral zichzelf als slachtoffer ziet, waarbij hij op geen enkel moment blijk heeft gegeven in te zien welk leed het schietincident heeft veroorzaakt bij de familie van [naam slachtoffer] .
[naam slachtoffer] is een jongen van 19 jaar die door het handelen van de verdachte geen enkel perspectief op een normaal leven meer heeft. [naam slachtoffer] verkeert in een minimale staat van bewustzijn en zal naar verwachting de rest van zijn leven intensieve (medische) zorg nodig hebben en afhankelijk zijn van derden. Hoewel het bewezen feit strafrechtelijk wordt gekwalificeerd als een
pogingtot moord, zijn de feitelijke gevolgen hiervan qua ernst vergelijkbaar met de gevolgen van een voltooid levensdelict. De moeder van [naam slachtoffer] heeft in haar slachtofferverklaring treffend naar voren gebracht welke impact het handelen van de verdachte op het leven van haar familie heeft en hoe zij hier dagelijks op pijnlijke wijze mee worden geconfronteerd.
Behalve het grote leed van de naasten van [naam slachtoffer] maken dit soort schietincidenten een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij bovendien gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsincidenten en verboden wapen bezit. De verdachte liep nog in een proeftijd voor een ander geweldsdelict.
Rapportages
De verdachte is gedurende een periode van zes weken in multidisciplinair verband onderzocht in het Pieter Baan Centrum te Almere. Naar aanleiding hiervan is een pro Justitia-rapport opgemaakt, gedateerd 29 juni 2021, door psychiater in opleiding [naam 2] , onder supervisie van psychiater [naam 3] , en psycholoog [naam 4] .
Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
De verdachte is een 22-jarige Turkse man die beperkt aan het onderzoek heeft
meegewerkt, waardoor geen volledige diagnostiek heeft kunnen plaatsvinden. Gedurende het onderzoek valt op dat de verdachte zich op de groep manifesteert als een intellectueel beperkte, licht ontvlambare jongeman met een opvallend gebrekkige impulsregulatie en een beperkte frustratietolerantie. Er is sprake van verhoogde krenkbaarheid en van primitieve coping, zoals loochening. Wanneer de verdachte het overzicht verliest, zijn loochening geen stand houdt of wanneer hij zich gekrenkt voelt, raakt hij snel in conflict met groepsgenoten, groepsleiding en/of onderzoekers. Hij reageert dan met extreme boosheid, dreiging, verbale en/of fysieke agressie. Bij de verdachte staan zijn beperkingen in agressieregulatie, impulsregulatie en frustratietolerantie op de voorgrond. Het gebrek aan inzicht in de beleving van anderen en in sociale situaties maakt hem daarnaast kwetsbaar voor het ontwikkelen van achterdocht. Door voornoemde beperkingen raakt hij gemakkelijk overvraagd en kan hij moeilijk omgaan met oplopende spanningen die daardoor ontstaan. De verdachte ondervindt ernstige beperkingen in het dagelijks functioneren op verschillende levensterreinen (opleiding, werk, relaties) en overziet sociaal complexe situaties niet. Geconcludeerd wordt dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en van psychopathie. Hoewel geen psychologisch testonderzoek kon worden uitgevoerd, stellen de rapporteurs daarnaast vast dat sprake is van een intellectuele beperking. Ten slotte wordt een stoornis vastgesteld in het gebruik van cannabis, matig van ernst, die bij de forensische analyse verder niet van belang wordt geacht.
Hoewel het niet mogelijk is geweest om met de verdachte over het tenlastegelegde te
spreken, achten de rapporteurs aannemelijk dat bovenstaande elementen een grote rol hebben gespeeld in de totstandkoming van dit feit. Geadviseerd wordt om dit feit, indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het klinisch recidiverisico op een gelijkwaardig delict wordt als hoog ingeschat. De bij de verdachte beschreven regulatiestoornissen in agressie, impulsiviteit en frustratietolerantie zullen zonder behandeling naar verwachting ook in de toekomst van grote invloed zijn op het recidivegevaar, mede gezien zijn intellectuele beperking. Om het recidivegevaar terug te dringen, wordt geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. Een minder verstrekkend behandelkader wordt door de rapporteurs niet toereikend geacht om het recidiverisico duurzaam te verlagen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 augustus 2021. Het risico op recidive wordt ook door de reclassering ingeschat als hoog. De reclassering sluit zich aan bij de bevindingen van het Pieter Baan Centrum en ondersteunt het advies tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en de psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt zij die tot de hare. De verdachte wordt op basis van de bij hem vastgestelde psychische stoornis in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht voor het bewezen delict.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank betrekt bij het bepalen van de straf in het bijzonder ook de vergaande gevolgen die dit feit heeft en nog jaren zal hebben voor [naam slachtoffer] en zijn familie. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 12 jaar gevorderd. De rechtbank acht deze eis op zichzelf redelijk, gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd. De rechtbank ziet echter reden om de op te leggen straf enigszins te matigen, gelet op de nog erg jonge leeftijd van verdachte en de in het PBC-rapport geschetste behandelprognose met betrekking tot de vastgestelde psychische stoornis.
De rechtbank onderschrijft de conclusie dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast wordt vastgesteld dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

De volgende vorderingen zijn door mr. N. Stolk namens de in het geding gevoegde benadeelde partijen ingediend.
Vordering namens het slachtoffer [naam slachtoffer]
De benadeelde vordert een vergoeding van primair € 3.243.540,70 en subsidiair € 1.035.857,70 aan materiële schade en een vergoeding van € 350.000,- aan immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
Eigen risico € 750,-
Niet vergoede (ziekte)kosten € 1732,-
Hulpmiddelen € 1984,99
Aanpassing woning vader € 25.524,95
Ziekenhuis- en
revalidatiedaggeldkosten € 7730,-
Wegvallen inkomen € 3.204.003,- / € 996.320,-
Factuur Laumen € 1815,-
Vordering van de moeder van het slachtoffer [naam benadeelde 1]
De benadeelde vordert een vergoeding van primair € 3.243.540,70 en subsidiair € 1.035.857,70 aan verplaatste materiële schade, indien de materiële schade niet aan haar zoon wordt toegekend, en € 4.842,16 aan reiskosten van de moeder. Daarnaast een vergoeding van € 25.000,- shockschade en € 15.000,- affectieschade (beide immateriële schade).
Vordering van de vader van het slachtoffer [naam benadeelde 2]
De benadeelde vordert een vergoeding van € 17.500,- affectieschade (immateriële schade).
Vordering van de broer van het slachtoffer [naam benadeelde 3]
De benadeelde vordert een vergoeding van € 25.000,- shockschade en € 15.000,- affectieschade (beide immateriële schade).
Door alle benadeelde partijen wordt verzocht om over de gevorderde bedragen de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatrel op te leggen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van de verbouwing van de woning van de vader staat thans niet vast dat deze kosten daadwerkelijk gemaakt gaan worden en dit deel van de vordering dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden. De officier van justitie acht de materiële schadevergoeding voor het slachtoffer voor het overige toewijsbaar, waarbij zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het inverdienvermogen van het slachtoffer. De vorderingen ten aanzien van de immateriële schade dienen voor alle benadeelde partijen toegewezen te worden. De totale toegewezen schadevergoeding voor de benadeelde partijen dient inclusief wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd te worden.
8.2.
Standpunt verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan dient, ten aanzien van de vordering voor materiële schade van het slachtoffer, de vergoeding van de kosten voor de woningaanpassing afgewezen te worden, nu de noodzaak onvoldoende is gemotiveerd. Het overige deel van de vordering van materiële schade en immateriële voor het slachtoffer dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in verband met onevenredige belasting van het strafgeding.
Ten aanzien van de affectieschade voor de moeder refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De vordering voor shockschade voor de moeder is niet toewijsbaar, nu er geen diagnose van geestelijk letsel is gesteld en de noodzaak voor behandeling lijkt te ontbreken, nu deze nog niet gestart is. Mocht de rechtbank de shockschade toch toewijzen dan dient deze gematigd te worden nu deze onredelijk hoog is.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade voor de vader aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering voor affectieschade van de broer dient afgewezen te worden, aangezien onvoldoende onderbouwd is dat er sprake is van een nauwe persoonlijke relatie met het slachtoffer. De vordering voor shockschade is onredelijk hoog en dient bij toewijzing gematigd te worden.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De rechtbank dient aan de hand van de vorderingen vast te stellen welke schade toegewezen zal worden.
Materiële schadevergoeding
De advocaat heeft namens [naam slachtoffer] en bij afwijzing als verplaatste schade voor de moeder verschillende materiële schadeposten opgevoerd en vergoeding gevorderd.
Betreffende het inkomensverlies van [naam slachtoffer] en de eigen bijdrage die voldaan zal moeten worden in het kader van de Wet Langdurige Zorg is door expertisebureau Laumen een berekening gemaakt en ter onderbouwing bij de vordering gevoegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de complexiteit en de omvang, de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Het is echter evident dat het slachtoffer verlies in arbeidsvermogen door het strafbare feit heeft opgelopen en zal oplopen in de toekomst. De rechtbank zal deze schade op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 500.000,-.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het verlies van verdienvermogen van het slachtoffer zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De opgevoerde kosten voor de aanpassing van de woning van de vader kunnen op dit moment nog niet vastgesteld worden, aangezien nog niet beslist is of er in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning een bedrag wordt toegekend voor deze aanpassingen. De benadeelde partij zal ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De volgende materiële schade zal aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] toegewezen worden:
Eigen risico € 750,-
Niet vergoede (ziekte)kosten € 1732,-
Hulpmiddelen € 1984,99
Ziekenhuis- en
Revalidatiedaggeldkosten € 7730,-
Factuur Laumen € 1815,-
Deze schade is genoegzaam onderbouwd.
De volgende materiële schade zal aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] toegewezen worden:
Reiskosten € 4.842,16
Deze schade is genoegzaam onderbouwd.
Immateriële schade
Smartengeld [naam slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat het toegebrachte leed van [naam slachtoffer] niet in geld is uit te drukken. De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij andere strafzaken en heeft de jonge leeftijd, de ernst van het letsel en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer meegewogen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 350.000,- toewijzen.
Affectieschade
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van affectieschade voor de moeder en de vader van het slachtoffer. Ten aanzien van de broer heeft de raadsman naar voren gebracht dat er geen sprake is van een nauwe en persoonlijke relatie met het slachtoffer.
In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie er voor affectieschade in aanmerking komen. De rechtbank stelt vast dat de moeder en de vader van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoren. Broers en zussen komen niet per definitie in aanmerking voor affectieschade. Alleen onder bijzondere, uitzonderlijke omstandigheden die maken dat sprake is van een nauwe persoonlijke relatie met het slachtoffer kan dit toegekend worden. De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak tussen de broer en het slachtoffer weldegelijk sprake is van een nauwe persoonlijke relatie in bovengenoemde zin. Zij woonden samen bij hun vader en waren onafscheidelijk. Gebleken is dat zij een uitzonderlijk hechte band met elkaar hebben.
De rechtbank zal gelet op voorgaande aan de moeder € 15.000,-, aan de vader € 17.500,- en aan de broer van het slachtoffer € 15.000,- aan schadevergoeding voor affectieschade toewijzen.
Shockschade
De moeder en de broer waren getuige van het feit dat hun zoon en broertje door de verdachte in zijn hoofd werd geschoten. Zij hebben gezien hoe hij vocht voor zijn leven en in zeer kritieke toestand verkeerde. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte geestelijk letsel bij hen teweeg heeft gebracht. Dat, zoals door de verdediging is gesteld, slechts een voorlopige diagnose bij de moeder is gesteld doet hier niet aan af. De rechtbank zal aan de moeder € 25.000,- en aan de broer eveneens € 25.000,- aan schadevergoeding voor shockschade toewijzen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer] (slachtoffer) een schadevergoeding betalen van in totaal € 864.011,99, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] (moeder van het slachtoffer) een schadevergoeding betalen van in totaal € 44.842,16 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] (vader van het slachtoffer) een schadevergoeding betalen van in totaal € 17.500,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 3] (broer van het slachtoffer) een schadevergoeding betalen van in totaal € 40.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 19 augustus 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van poging tot afpersing in vereniging en medeplegen van poging tot een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 3 september 2019.
9.2.
Standpunt officier van justitie
Toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
9.3.
Standpunt verdediging
Afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging, aangezien de voorwaardelijke straf is opgelegd voor een vermogensdelict en de onderhavige zaak een geweldsdelict betreft.
9.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] (slachtoffer), te betalen een bedrag van
€ 864.011,99 (zegge: achthonderdvierenzestigduizend en elf euro en negenenn egentig cent), bestaande uit € 514.011,99 aan materiële schade en € 350.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] (slachtoffer) niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 864.011,99 (zegge: achthonderdvierenzestigduizend en elf euro en negenennegentig cent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 864.011,99niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
265 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] (moeder), te betalen een bedrag van
€ 44.842,16 (zegge: vierenveertigduizend achthonderdtweeënveertig euro en zestien cent),bestaande uit € 4.842,16 aan materiële schade en € 40.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen
€ 44.842,16 (zegge: vierenveertigduizend achthonderdtweeënveertig euro en zestien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 44.842,16niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] (vader), te betalen een bedrag
van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend en vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] (vader) te betalen
€ 17.500,- (zegge: zeventienduizend en vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 17.500,-niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] (broer), te betalen een bedrag van
€ 40.000,- (zegge: veertigduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 3] (broer) te betalen
€ 40.000,- (zegge: veertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 40.000,-niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van de bij vonnis van 19 augustus 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en J.H.J. Verbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.V. Wagener, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Schiedam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van
het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
van korte afstand met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd/geschoten op,
althans in de richting van, voornoemde [naam slachtoffer] , waardoor voornoemde
[naam slachtoffer] in zijn gezicht/hoofd is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid