ECLI:NL:RBROT:2021:9227

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
10/046515-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit, wapenhandel en handel in softdrugs met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van tweemaal wapenbezit, wapenhandel en handel in softdrugs. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 16 februari 2021 in Sliedrecht en Zwijndrecht vuurwapens en munitie voorhanden had en dat hij in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 16 februari 2021 een vuurwapen had overgedragen. Ook werd bewezen verklaard dat hij in dezelfde periode meerdere hoeveelheden hasjiesj had verkocht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en sprak de verdachte vrij van de beschuldiging dat hij dit deed uit gewoonte of beroep. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de gevaren van vuurwapens en de impact van drugshandel op de volksgezondheid. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat in zijn nadeel werd meegewogen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat de opgelegde straf passend was, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/046515-21
Datum uitspraak: 1 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. J.M.C. Wessels, advocaat te Zwijndrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 augustus 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.B. Epozdemir heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van de feiten 1 en 2
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Nu de verdachte met betrekking tot beide feiten heeft verklaard dat hij voor een ander vuurwapens in bewaring heeft gehad, is de rechtbank – anders dan door de raadsman is bepleit – van oordeel dat er sprake is van een dermate nauwe en bewuste samenwerking dat medeplegen kan worden bewezen. Deze feiten zullen zonder verdere nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten aanzien van feit 4
Het onder 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Dat er veel foto’s en filmpjes met wapens op de telefoon van de verdachte staan, maakt niet dat hij wapens heeft verhandeld. Uit de Whatsapp- en tapgesprekken blijkt niet dat er afspraken zijn gemaakt om wapens over te dragen. Hoewel medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna ook: [naam medeverdachte]) op 30 maart 2021 bij de politie in eerste instantie heeft verklaard dat hij in oktober 2020 een wapen heeft gekocht via de verdachte, heeft hij dit als getuige ter terechtzitting ontkend en verklaard dat dit iemand anders was dan de verdachte. Deze verklaring ter zitting is ook in lijn met de tweede verklaring van [naam medeverdachte] bij de politie, eveneens op 30 maart 2021, waarin hij heeft verklaard dat het wapen niet door de verdachte maar door een andere man is geleverd.
4.3.2.
Beoordeling
Naar aanleiding van een door het Team Criminele Inlichtingen (hierna ook: TCI) opgemaakt proces-verbaal met betrekking tot meldingen over de verkoop van vuurwapens door verdachte en zijn vader worden op 16 februari 2021 op grond van de Wet wapens en munitie verschillende woningen doorzocht. In de woningen worden onder andere vuurwapens en munitie aangetroffen (zie feiten 1 en 2). De verdachte wordt diezelfde dag aangehouden, zijn telefoon wordt inbeslaggenomen. Op deze telefoon staan meerdere afbeeldingen en videofragmenten van vuurwapens. Ook worden verschillende Whatsappgesprekken en voicememo’s aangetroffen waarvan de politie vermoedt dat deze over drugs- en wapenhandel gaan.
Zowel bij de politie als ter terechtzitting beroept de verdachte zich op zijn zwijgrecht ten aanzien van de verdenking met betrekking tot de wapenhandel.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vuurwapen heeft verhandeld en overweegt daartoe als volgt. De medeverdachte [naam medeverdachte] – in de telefoon van de verdachte opgeslagen onder de naam [naam] – is door de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat hij in oktober 2020 van de verdachte voor een bedrag van € 750,00 een wapen heeft gekocht voor een ander. De verdachte zou een tussenpersoon zijn geweest, het wapen was afkomstig van iemand anders en de verdachte had het aan hem doorverkocht. [naam medeverdachte] heeft voorts verklaard dat het wapen met oud en nieuw stuk ging en dat hij zijn geld terug wilde hebben, maar dat hij van de verdachte heeft gehoord dat de persoon die hem dit wapen had geleverd dit niet wilde. Dit wordt ondersteund door Whatsappgesprekken van 4 januari 2021 tussen de verdachte en [naam medeverdachte] waarin het onmiskenbaar over een kapot wapen gaat. De verdachte ontvangt een voicememo van [naam medeverdachte] met de mededeling dat iemand met oud en nieuw was ‘gaan klappen met het schietding’ en dat alles opensprong. Vervolgens wordt nog een voicememo doorgestuurd waarin wordt gezegd dat de veer naar buiten sprong en daarna bleef vastzitten in de gun. Tot slot wordt een filmpje doorgestuurd van een wapen waarvan de slede openstaat en de veer kennelijk niet goed op zijn plek zit. De verdachte vraagt welke dag ze naar hem (de rechtbank begrijpt: de leverancier) toe kunnen en geeft aan dat hij doordeweeks na vijf uur kan.
De verdediging heeft aangevoerd dat de getuige [naam medeverdachte] op de terechtzitting heeft ontkend dat de verdachte betrokken is geweest bij de aankoop van het wapen. Dat de getuige tijdens zijn verhoor bij de politie belastend over de verdachte heeft verklaard, komt omdat hij toen onder druk is gezet. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. De belastende verklaring van [naam medeverdachte] wordt ondersteund door de Whatsapp-gesprekken tussen de verdachte en hemzelf. Bovendien heeft [naam medeverdachte] ook op de terechtzitting verklaard dat hij een filmpje met een wapen heeft doorgestuurd naar de verdachte, omdat de aankoop van het wapen via-via ging. Op de vraag of dit betekent dat de aankoop ook via de verdachte is gegaan, heeft [naam medeverdachte] bevestigend geantwoord.
Op basis van de Whatsappgesprekken tussen de verdachte en [naam medeverdachte], het doorgestuurde filmpje van het wapen, de verklaringen van [naam medeverdachte] bij de politie en ter terechtzitting alsmede hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vuurwapen heeft overgedragen aan [naam medeverdachte]. Dat hij dit als een tussenpersoon heeft gedaan, maakt voor de bewezenverklaring niet uit.
Hoewel uit de Whatsappberichten en de telefoongesprekken blijkt dat de verdachte met meerdere personen contact heeft gehad over wapens, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van daadwerkelijke overdracht daarvan. Nu enkel de overdracht van één wapen kan worden bewezen, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, daarom van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte hier een beroep of gewoonte van heeft gemaakt.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde zoals hierna bewezen verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 16 februari 2021 te Sliedrecht tezamen en in vereniging met een ander, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Grand Power Q1s, kaliber 9mm en munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten tien, bij voornoemd vuurwapen behorende, althans voor voornoemd vuurwapen geschikte kogelpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 16 februari 2021 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Walther P99, kaliber 9mm
en munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten negenentwintig, bij voornoemd vuurwapen behorende, althans voor voornoemd vuurwapen geschikte kogelpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad en onderdelen van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3º, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere patroonmagazijnen, zijnde hulpstukkendie specifiek bestemd
zijn, althans geschikt voor voornoemd vuurwapen;
3.
hij in de periode van 01 oktober 2020 tot en met
31 oktober 2020te Dordrecht een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool heeft overgedragen enheeft verhandeld ;
4.
hij op
meerderetijdstippen in de periode van 01 januari 2021 tot en met 16 februari 2021 in Nederland,telkens opzettelijk heeft verkocht meerdere hoeveelheden hasjiesj/hasj, in elk geval telkens hoeveelheden van meer dan 30 gram hasjiesj/hasj, zijnde hashies/hasj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
3.
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
4.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens, bijbehorende munitie en hulpstukken. Hij heeft daarbij de wapens in verschillende woningen bewaard. In een van de woningen verbleven ook het (jonge) kind en de baby van de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het overdragen van een vuurwapen, hij heeft daarbij opgetreden als tussenpersoon.
Het ongecontroleerde bezit en de overdracht van vuurwapens is naar zijn aard gevaarlijk voor een ieder die met het gebruik daarvan zou kunnen worden geconfronteerd. Hiertegen dient, in het bijzonder uit een oogpunt van generale preventie, streng te worden opgetreden. Het hoge aantal slachtoffers in de samenleving ten gevolge van vuurwapengeweld onderstreept de noodzaak hiervan. De verdachte heeft bij het plegen van deze feiten gehandeld uit eigen belang en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de maatschappij en het gegeven dat er slachtoffers zouden kunnen vallen als gevolg van gebruik van de vuurwapens die hij in bezit had en het vuurwapen dat hij heeft verhandeld.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de handel in softdrugs. De verdachte heeft daarbij driemaal 100 gram aan hasj verkocht. Softdrugs zijn stoffen die bedreigend zijn voor de volksgezondheid. Voor gebruikers kunnen zij schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich meebrengen. Ten slotte leidt handel in en gebruik van drugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en was kennelijk slechts uit op eigen financieel voordeel. De rechtbank rekent hem dit alles zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat enkel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Er is daarbij rekening gehouden met het feit dat de wapens die de verdachte voorhanden heeft gehad zich niet op de openbare weg bevonden en bovendien niet gebruiksklaar waren. Omdat niet bewezen wordt geacht dat de verdachte uit gewoonte of beroep vuurwapens heeft overgedragen, is de op te leggen straf aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Twist, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2021 te Sliedrecht, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Grand Power Q1s, kaliber 9mm en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten tien, bij voornoemd vuurwapen behorende, althans voor voornoemd vuurwapen geschikte kogelpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2021 te Zwijndrecht, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Walther P99, kaliber 9mm
en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten negenentwintig, bij voornoemd vuurwapen behorende, althans voor voornoemd vuurwapen geschikte kogelpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad en/of (een) onderde(e)l(en) van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3º, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere patroonmagazijn(en), zijnde (een) hulpstuk(ken) en/of onderde(e)l(en) dat/die van wezenlijke aard is/zijn en specifiek bestemd, althans geschikt voor voornoemd vuurwapen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2020 tot en met 16 februari 2021 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en/of pistool heeft overgedragen en/of zonder erkennnig heeft verhandeld en daar een beroep of gewoonte van heeft gemaakt;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2021 tot en met 16 februari 2021 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) hasjiesj/hasj, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hasjiesj/hasj, zijnde hashies/hasj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.