In deze zaak hebben verzoekers op 14 juli 2021 een verzoek ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door hen aangeboden schuldregeling. De gemeente Rotterdam weigerde echter mee te werken aan deze regeling, wat leidde tot een rechtszaak. Tijdens de zitting op 13 september 2021 werd de gemeente Rotterdam niet vertegenwoordigd, maar had zij wel een verweerschrift ingediend. De rechtbank moest beoordelen of de gemeente in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, waarbij het belang van de gemeente tegen dat van de verzoekers moest worden afgewogen.
De rechtbank concludeerde dat het voorstel van de verzoekers niet het maximaal haalbare was en dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid kon weigeren om in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam een dwingend belang had bij haar weigering, vooral gezien het feit dat de verzoekers mogelijk gedupeerden zijn van de kinderopvangtoeslagaffaire. De rechtbank wees het verzoek van de verzoekers af en stelde dat de gemeente Rotterdam niet verplicht was om in te stemmen met de regeling.
De beslissing werd genomen door mr. B.J. Tideman en is openbaar uitgesproken op 20 september 2021. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open, dat binnen acht dagen na de uitspraak kan worden ingesteld door een advocaat.