ECLI:NL:RBROT:2021:9219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21-914 en FT EA 21-916
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak hebben verzoekers op 14 juli 2021 een verzoek ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door hen aangeboden schuldregeling. De gemeente Rotterdam weigerde echter mee te werken aan deze regeling, wat leidde tot een rechtszaak. Tijdens de zitting op 13 september 2021 werd de gemeente Rotterdam niet vertegenwoordigd, maar had zij wel een verweerschrift ingediend. De rechtbank moest beoordelen of de gemeente in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, waarbij het belang van de gemeente tegen dat van de verzoekers moest worden afgewogen.

De rechtbank concludeerde dat het voorstel van de verzoekers niet het maximaal haalbare was en dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid kon weigeren om in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Rotterdam een dwingend belang had bij haar weigering, vooral gezien het feit dat de verzoekers mogelijk gedupeerden zijn van de kinderopvangtoeslagaffaire. De rechtbank wees het verzoek van de verzoekers af en stelde dat de gemeente Rotterdam niet verplicht was om in te stemmen met de regeling.

De beslissing werd genomen door mr. B.J. Tideman en is openbaar uitgesproken op 20 september 2021. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open, dat binnen acht dagen na de uitspraak kan worden ingesteld door een advocaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 20 september 2021
in de zaak van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekers.

1..De procedure

Verzoekers hebben op 14 juli 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten Gemeente Rotterdam Serviceorganisatie, afdeling Werk & Inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam), die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 13 september 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoekers;
  • mevrouw C.J.H. Van Vlimmeren, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw M.M. Dijkhof, werkzaam bij De Tweesprong Financial Services (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De gemeente Rotterdam heeft in haar verweerschrift kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen.
De uitspraak is bepaald op heden.
Bij emailbericht van 10 september 2021 hebben verzoekers enkele aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen.

2..Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift vijfenveertig schuldeisers, waarvan drie preferente schuldeisers (met zeven vorderingen) en tweeenveertig concurrente schuldeisers (met eenenzestig vorderingen). Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 168.735,97 van verzoekers te vorderen.
Verzoekers hebben bij brief van 23 februari 2021 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,067% aan de preferente schuldeisers en 1,035% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt parttime (32 uur per week) en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en de vaste lasten worden inmiddels door hun beschermingsbewindvoerder voldaan.
Vierenveertig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier voor twee van haar vijf preferente vorderingen niet mee in. Die twee vorderingen bedragen tezamen € 1.627,46 en belopen 0,96% van de totale schuldenlast beloopt.
De beschermingsbewindvoerder heeft desgevraagd verklaard dat (een van de) verzoekers door de Belastingdienst mogelijk wordt aangemerkt als gedupeerde(n) van de kinderopvangtoeslagaffaire. Er staan twee kinderopvangtoeslagschulden op de crediteurenlijst voor een totaalbedrag van € 28.169,=.
Uit de door verzoekers nagezonden indicatiebesluiten van het CIZ van 13 april 2021 en 26 mei 2021 blijkt dat verzoeker volledig en blijvend arbeidsongeschikt is wegens mentale- en fysieke beperkingen. Verzoeker ontvangt op grond van dit besluit zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na 1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Participatiewet van toepassing omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken aan een schuldregeling tegen finale kwijting.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit hetgeen ter zitting is verhandeld blijkt dat (een van de) verzoekers door de Belastingdienst mogelijk worden/wordt aangemerkt als gedupeerde(n) in de Kinderopvangtoeslagenaffaire. Het Besluit van 28 mei 2021 (hierna: het Besluit) [1] strekt er dan toe dat de schuldeisers volledig gecompenseerd dienen te worden. Het onderhavige saneringskrediet strekt er echter toe dat de schuldeisers slechts gedeeltelijk gecompenseerd worden, omdat zij voor groot deel van hun vorderingen finale kwijting dienen te verlenen.
De rechtbank overweegt in dit kader dat het op de weg van schuldhulpverlening had gelegen om voor een prognoseakkoord (schuldbemiddeling) te kiezen in plaats van een saneringskrediet.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van de gemeente Rotterdam als weigerende schuldeiser zwaarder weegt dan dat van verzoekers of de overige schuldeisers en dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021. [2]

Voetnoten

1.Staatscourant,
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.