ECLI:NL:RBROT:2021:9216

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21-904 en FT EA 906
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot een gedwongen schuldregeling op basis van de Faillissementswet

In deze zaak hebben verzoekers op 15 juli 2021 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek op basis van artikel 287a, eerste lid, van de Faillissementswet. Dit verzoek was gericht aan één schuldeiser, [schuldeiser], vertegenwoordigd door [naam bedrijf], die weigerde in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft op 20 september 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.

Verzoekers hebben een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, waarbij zij 7,12% aan de preferente schuldeisers en 3,56% aan de concurrente schuldeisers hebben aangeboden. Negen van de tien schuldeisers stemden in met deze regeling, maar [schuldeiser] weigerde. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de vordering van [schuldeiser] een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast uitmaakt, namelijk 43,4%.

De rechtbank oordeelde dat het voorstel van verzoekers niet het uiterste was waartoe zij in staat waren, aangezien verzoekster ook in staat was om betaald werk te verrichten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende waarborgen waren voor de nakoming van de sollicitatieverplichting door verzoekster, en dat er meer controle nodig was om de belangen van de schuldeisers te beschermen. Daarom werd het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 20 september 2021
in de zaak van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2]
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
Verzoekers.

1..De procedure

Verzoekers hebben op 15 juli 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeisers, te weten [schuldeiser] , vertegenwoordigd door [naam bedrijf] (hierna: [schuldeiser] ) die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 13 september 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • de heer M. van Enkhuizen, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • [naam 1] en [naam 2] , namens [schuldeiser] .
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift tien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser (met twee vorderingen) en negen concurrente schuldeisers (met tien vorderingen). Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 66.660,01 van verzoekers te vorderen. Verzoekers hebben bij brief van 20 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,12% aan de preferente schuldeisers en 3,56% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker heeft betaald werk waarbij het aantal uren (en daarmee zijn inkomen) kan fluctueren. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 28.911,98 op verzoeker, welke 43,4% van de totale schuldenlast beloopt.
Ter zitting heeft verzoekster verklaard recent één keer te hebben gesolliciteerd. Voorts heeft zij aangegeven dat het gezien haar leeftijd, de beschikbare arbeidstijden (voor schoonmaakwerk) in combinatie met de wisselende diensten van verzoeker, de zorg voor hun elfjarige zoontje en een gebrek aan opleiding lastig is voor haar om gepast werk te vinden.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] zich op het standpunt gesteld dat de toegezonden processtukken te summier zijn om tot een gedegen beoordeling van het verzoekschrift te komen.
In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] zich – kort samengevat– op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de maximale inspanningsverplichting doordat alleen verzoeker betaald werk verricht en verzoekster niet. Ter zitting heeft [schuldeiser] erop gewezen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling betere waarborgen biedt.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrijstaat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast van 43,4%.
De rechtbank is voorts van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Het aanbod is gebaseerd op het inkomen van verzoeker, terwijl uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting blijkt dat verzoekster ook in staat is om betaald werk te verrichten.
De rechtbank overweegt in dit kader dat het onderhavige prognoseakkoord, voor wat betreft de nakoming van de sollicitatieverplichting door verzoekster, onvoldoende waarborgen bied om voldoende te kunnen toezien op de belangen van de schuldeisers. Verzoekster heeft zich de afgelopen jaren te weinig ingespannen om betaald werk te vinden en ook voor de toekomst heeft zij aangegeven veel belemmeringen te zien bij het vinden van betaald werk.
De rechtbank overweegt voorts dat, wil verzoekster komen tot betaald werk (zodat de schuldeisers het uiterst haalbare ontvangen), er meer controle en sturing nodig zal zijn dan de één jaarlijkse controle op de naleving van de sollicitatieverplichting, die schuldhulpverlening op dit moment aanbied.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder weegt dan die van verzoekers of de overige schuldeisers. Het verzoek [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.