ECLI:NL:RBROT:2021:9212

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
FT EA 21/947
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord. Verzoekster, die kampt met financiële problemen als gevolg van drugs- en gokverslavingen, heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waaronder de gemeente Rotterdam. De gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met deze regeling, ondanks dat twintig van de eenentwintig schuldeisers akkoord gingen. De rechtbank heeft de situatie van verzoekster en haar problematiek in overweging genomen, evenals het belang van de gemeente Rotterdam bij het weigeren van de regeling. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam. De rechtbank heeft de gemeente Rotterdam dan ook bevolen in te stemmen met de schuldregeling, waarbij de gemeente als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure werd veroordeeld. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen, omdat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 10 september 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 21 juli 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- de gemeente Rotterdam,
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 3 september 2021 is verschenen en gehoord:
- de heer C. van Jole, werkzaam bij 010bewindvoeringen
(hierna: beschermingsbewindvoerder).
Conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis) zijn telefonisch gehoord:
- mevrouw A. Ramanand, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam
(hierna: schuldhulpverlening);
- [naam], werkzaam bij Bizz4U (hierna: begeleidster).
Verzoekster was hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen telefonisch niet bereikbaar.
De gemeente Rotterdam is hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift eenentwintig schuldeisers, met drie preferente en tweeëntwintig concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 35.063,99 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 8 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 7,66% aan de preferente schuldeisers en 3,83% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden aanbod is thans verhoogd, inhoudende een betaling van 8,63% aan de preferente schuldeisers en 4,23% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster krijgt vanuit de gemeente Rotterdam begeleiding op het gebied van haar financiën, sociaal en persoonlijk functioneren. Voorts heeft verzoekster een WMO-arrangement van 21 september 2020 tot en met 19 september 2021. Momenteel is verzoekster vrijgesteld van de tegenprestatie op grond van de Participatiewet. Haar begeleidster vermoedt dat verzoekster nooit in staat zal zijn om enige tegenprestatie te kunnen leveren.
Volgens de begeleidster heeft verzoekster problemen met haar cognitieve functies. Verzoekster is hierdoor niet in staat om afspraken na te komen en ziet zij de gevolgen hiervan niet in. Verzoekster kampt met langdurige en actuele drugs- en gokverslavingen. Daarnaast leidt verzoekster aan een licht verstandelijke beperking. Voorts heeft verzoekster een beperkt sociaal netwerk met soortgelijke problematiek. De problematiek van de gokverslaving heeft geleid tot de schuld aan de gemeente Rotterdam vanwege het niet melden van enkele inkomsten uit de gokactiviteiten. De beschermingsbewindvoerder heeft inmiddels inzage in en controle op deze inkomsten die gemeld worden aan de gemeente Rotterdam als uitkeringsinstantie. De gelden voor de drugs-en gokverslaving worden waarschijnlijk verkregen uit prostitutie.
De begeleidster verklaart dat de uitdaging is om de situatie van verzoekster houdbaar te laten blijven. Indien de begeleidster ondersteuning blijft geven en samen blijft werken met de beschermingsbewindvoerder bestaat er een kans dat het minnelijk traject succesvol doorlopen kan worden. Daarbij moet ook de overweging gemaakt worden wat de gevolgen zijn als het dwangakkoord niet wordt toegewezen. Als verzoekster deze schulden behoudt, zal zij hier mogelijk nooit uitkomen, waardoor haar (multi-)problematiek alleen maar groter zal worden.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Twintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier als enige schuldeiser niet mee in. Zij heeft een vordering van
€ 3.555,12 op verzoekster, welke 10,1% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven één van haar twee vorderingen inmiddels is voldaan.
De gemeente Rotterdam heeft aangevoerd dat zij bij een vordering die na 1 januari 2013 is ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vordering niet te goeder trouw is ontstaan. Op deze vordering is artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw) van toepassing, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De gemeente Rotterdam voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de gemeente Rotterdam een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 10,1%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twintig van de eenentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt en in de toekomst ook niet zal gaan beschikken over betaald werk. Verzoekster kampt met drugs- en gokverslavingen, die zij naar verwachting financiert met prostitutie. Over de inkomsten en uitgaven van de drugs- en gokverslaving en van de prostitutie is geen controle mogelijk. De inkomsten van de gokverslaving zijn wel onder controle en komen in mindering op de uitkering van verzoekster. Er is sprake van
(multi-)problematiek, waarvoor verzoekster intensieve begeleiding krijgt. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen. De rechtbank is van oordeel dat het aangeboden aanbod derhalve het maximaal haalbare is.
Verzoekster heeft uiteenlopende problemen op verschillende leefgebieden, waarvoor zij onder andere vanuit de gemeente Rotterdam begeleiding krijgt. De gemeente Rotterdam kan enerzijds op grond van artikel 60c Participatiewet niet meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting. Tegelijkertijd heeft de gemeente Rotterdam er een breder belang bij dat er een oplossing komt voor haar (multi-)problematiek, aangezien zij naast een financieel belang bij de betaling van haar vordering eveneens een financieel en maatschappelijk belang heeft als betrokken hulpverlener.
Om de slagingskans van de beheersing van haar (multi-)problematiek te vergroten, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is dat er een oplossing komt voor haar financiële problemen.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. A.A. Dadzie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.