ECLI:NL:RBROT:2021:921

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
C/10/590339 / HA ZA 20-97
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op grond van onrechtmatige daad in relatie tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, [naam eiser], dat de rechtbank voor recht verklaart dat gedaagde, C. STEINWEG - HANDELSVEEM B.V., een onrechtmatige daad heeft begaan door onvoldoende maatregelen te treffen tegen pesterijen en discriminatie op de werkvloer, wat heeft geleid tot materiële en immateriële schade voor eiser. De vordering omvat een schadevergoeding van € 900.000,-, een correcte jaaropgave van 2018 en 2019, en veroordeling in de proceskosten. Gedaagde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eiser in de kosten van de procedure.

De rechtbank stelt vast dat er een arbeidsovereenkomst heeft bestaan tussen partijen, die inmiddels is ontbonden. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van eiser, die zijn gegrond op onrechtmatige daad, verband houden met de ontbonden arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat de kantonrechter bevoegd is om over deze vorderingen te oordelen, ongeacht de waarde van de vordering. De rechtbank verwijst de zaak naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, waarbij partijen niet verplicht zijn om te verschijnen op de rolzitting. Tevens wordt het griffierecht verlaagd en het teveel betaalde griffierecht zal worden teruggestort.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/590339 / HA ZA 20-97
Vonnis van 3 februari 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. J.G. Roethof te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
C. STEINWEG - HANDELSVEEM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. van der Kolk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Steinweg genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 t/m 32;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 6;
  • de conclusie van repliek tevens akte wijziging en vermeerdering gronden van eis, met producties 33 t/m 53;
  • de conclusie van dupliek, met producties 7 en 8;
  • de brief van de rechtbank van 12 augustus 2020 met oproep voor een mondelinge behandeling op 27 oktober 2020;
  • de faxbrief van [naam eiser] van 12 oktober 2020 met aanvullende stukken (bijlagen 1 t/m 4);
  • de faxbrief van de rechtbank van 23 oktober 2020 met de mededeling dat de mondelinge behandeling van 27 oktober 2020 geen doorgang zal vinden;
  • de aktes van [naam eiser] en Steinweg van respectievelijk 9 en 11 november 2020 betreffende uitlating over de competentiekwestie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1.
[naam eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat Steinweg jegens [naam eiser] een onrechtmatige daad is begaan door geen, althans geen afdoende maatregelen te treffen tegen de pesterijen en discriminatie op de werkvloer richting [naam eiser] als gevolg waarvan [naam eiser] materiële en immateriële schade heeft geleden;
II. Steinweg te veroordelen om aan [naam eiser] te betalen een bedrag ad € 900.000,- als zijnde schadevergoeding met daarover de wettelijke rente vanaf de dag der ingebrekestelling tot algehele voldoening;
III. Steinweg te veroordelen om aan [naam eiser] te verstrekken een correcte jaaropgave van 2018 en 2019, op straffe van een dwangsom van € 1000,00 per dag, met een maximum van € 100.000,-;
IV. Steinweg te veroordelen in de kosten die [naam eiser] in verband met de eventuele tenuitvoerlegging van het hiervoor gevorderde, verschuldigd zal worden;
V. alles met veroordeling van Steinweg in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de advocaatkosten en het griffierecht.
2.2.
Steinweg voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [naam eiser] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3..De beoordeling

3.1.
Niet in geschil is dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, die inmiddels door de kantonrechter is ontbonden.
3.2.
Uit artikel 93, aanhef en onder c Rv volgt dat de kantonrechter beslist over zaken betreffende, onder meer, arbeidsovereenkomsten (de zogenoemde ‘aardvorderingen’). De term ‘betreffende’ moet ruim worden uitgelegd en behelst meer dan vorderingen die zijn oorsprong hebben in één van de in dit artikel genoemde overeenkomsten. Ook vorderingen die verband houden met en niet los gezien kunnen worden van het (hebben) bestaan van een arbeidsovereenkomst, zijn vorderingen ‘betreffende’ een arbeidsovereenkomst.
3.3.
In deze zaak heeft [naam eiser] een vordering op grond van onrechtmatige daad ingesteld. De stellingen die [naam eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, worden onderbouwd met feiten en omstandigheden die zien op de situatie op de werkvloer ten tijde van het destijds tussen hem en Steinweg bestaande dienstverband. De vorderingen van [naam eiser] strekken tot vergoeding van de door hem geleden schade, als gevolg van de beweerdelijke onrechtmatige gedragingen van Steinweg in die periode.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van [naam eiser] , die zijn gegrond op onrechtmatige daad, verband houden met, en niet los kunnen worden gezien van, de (ontbonden) arbeidsovereenkomst.
3.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [naam eiser] een onderwerp betreffen dat door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.

4..De beslissing

De rechtbank
4.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Rotterdam, op
donderdag 18 februari 2021 om 10.00 uur;
4.2.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
4.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
4.4.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2021.
3268/638