Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een incident in een civiele procedure tussen [naam eiser], handelend onder de naam [handelsnaam], en de Gemeente Rotterdam. [naam eiser] vorderde in het incident inzage in bescheiden die betrekking hebben op hem en de verwijten die door ambtenaren aan hem zijn gemaakt met betrekking tot zijn integriteit. De rechtbank beoordeelde of [naam eiser] een rechtmatig belang had bij het verkrijgen van deze bescheiden. De rechtbank concludeerde dat [naam eiser] niet had aangetoond dat hij een rechtmatig belang had bij de gevorderde afgifte van de bescheiden. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet verplicht was om de bescheiden te verstrekken, aangezien de rechtspleging ook zonder deze afgifte gewaarborgd was. De vordering van [naam eiser] werd dan ook afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van de Gemeente tot op heden zijn begroot op € 563,00.
In de hoofdzaak vorderde [naam eiser] onder andere een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door hem ten onrechte te beschuldigen van een gebrek aan integriteit. Hij vorderde ook rectificatie van de gewraakte uitlatingen en schadevergoeding voor de materiële schade die hij had geleden als gevolg van de aantasting van zijn eer en goede naam. De rechtbank heeft de zaak in de hoofdzaak aangehouden voor een conclusie van antwoord op 24 maart 2021, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.