ECLI:NL:RBROT:2021:920

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
C/10/606762 / HA ZA 20-1034
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in civiele procedure over onrechtmatige daad en inzage in bescheiden

Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een incident in een civiele procedure tussen [naam eiser], handelend onder de naam [handelsnaam], en de Gemeente Rotterdam. [naam eiser] vorderde in het incident inzage in bescheiden die betrekking hebben op hem en de verwijten die door ambtenaren aan hem zijn gemaakt met betrekking tot zijn integriteit. De rechtbank beoordeelde of [naam eiser] een rechtmatig belang had bij het verkrijgen van deze bescheiden. De rechtbank concludeerde dat [naam eiser] niet had aangetoond dat hij een rechtmatig belang had bij de gevorderde afgifte van de bescheiden. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet verplicht was om de bescheiden te verstrekken, aangezien de rechtspleging ook zonder deze afgifte gewaarborgd was. De vordering van [naam eiser] werd dan ook afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van de Gemeente tot op heden zijn begroot op € 563,00.

In de hoofdzaak vorderde [naam eiser] onder andere een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door hem ten onrechte te beschuldigen van een gebrek aan integriteit. Hij vorderde ook rectificatie van de gewraakte uitlatingen en schadevergoeding voor de materiële schade die hij had geleden als gevolg van de aantasting van zijn eer en goede naam. De rechtbank heeft de zaak in de hoofdzaak aangehouden voor een conclusie van antwoord op 24 maart 2021, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/606762 / HA ZA 20-1034
Vonnis in incident van 10 februari 2021
in de zaak van
[naam eiser]
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. E.M. Richel te Schiedam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.M. de Jonge te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en de Gemeente genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties en incidentele vordering ex artikel 843a Rv,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[naam eiser] vordert – samengevat – :
te verklaren voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiser] door [naam eiser] zonder grond, zowel intern als extern, het verwijt te maken niet integer te zijn geweest bij de uitvoering van zijn opdracht;
de Gemeente te veroordelen tot rectificatie van de gewraakte uitlatingen door alle door of namens haar aangeschreven personen via dezelfde communicatiekanalen als waarop de gewraakte uitlatingen zijn gedaan/verspreid, aan te schrijven op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
de Gemeente te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] van een bedrag van € 7.500,00 als vergoeding voor de door [naam eiser] geleden materiële schade als gevolg van de aantasting van zijn eer en goede naam, vermeerderd met wettelijke rente,
de Gemeente te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, teneinde te vergoeden de materiële schade als gevolg van het op onrechtmatige wijze afbreken van de onderhandeling over de opdracht in het kader van MMM 2.0, vermeerderd met wettelijke rente,
de Gemeente te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
[naam eiser] baseert zijn vorderingen op artikel 6:162 BW. Hij stelt dat de Gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem in (openbare) uitlatingen ten onrechte te verwijten dat hij in zijn functie van projectleider van het project Mooi Mooier Middelland (hierna: MMM) niet integer zou hebben gehandeld en aldus zijn eer en goede (handels)naam aan te tasten. Ook stelt [naam eiser] dat de Gemeente op valse gronden de zakelijke relatie met hem heeft verbroken op een moment dat hij er op mocht vertrouwen dat deze door de Gemeente zou worden verlengd en levert dat in zijn visie eveneens een onrechtmatige daad jegens hem op.

3..Het geschil in het incident

3.1.
[naam eiser] vordert – samengevat – :
de Gemeente te veroordelen tot afgifte van alle bescheiden en dossiers welke betrekking hebben op de persoon(sgegevens) van [naam eiser] en de aan zijn adres door ambtenaren gemaakte verwijten ten aanzien van zijn integriteit, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
de Gemeente te veroordelen in de kosten van het incident.
3.2.
De Gemeente voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam eiser] , althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van [naam eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het incident.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Beoordeeld moet worden of: (1) [naam eiser] een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van (inzage in of) een afschrift van (2) bepaalde bescheiden, die (3) betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij [naam eiser] partij is, en die (4) ter beschikking staan van de Gemeente of onder haar berusten, terwijl de Gemeente het verstrekken van dat afschrift mag weigeren indien (5) daarvoor gewichtige redenen bestaan of indien (6) het verschaffen van (die inzage of) dat afschrift niet redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht voor een behoorlijke rechtsbedeling.
4.2.
[naam eiser] heeft niet gesteld waaruit zijn rechtmatig belang bij het verkrijgen van de gevorderde bescheiden bestaat. Uit hetgeen hij in de hoofdzaak heeft gesteld, begrijpt de rechtbank echter – zoals ook de Gemeente heeft gedaan – dat [naam eiser] een onderbouwing beoogt te krijgen voor het aan hem gerichte verwijt dat hij niet integer zou hebben gehandeld in zijn functie als projectleider. Voorts begrijpt de rechtbank dat [naam eiser] die onderbouwing wil verkrijgen om deze te kunnen toetsen en de onjuistheid van dat verwijt te kunnen aantonen.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
[naam eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen in de hoofdzaak onder meer gemotiveerd gesteld dat de Gemeente hem ten onrechte verwijt dat hij niet integer zou hebben gehandeld. In reactie op deze gemotiveerde stelling van [naam eiser] zal de Gemeente in de hoofdzaak niet kunnen volstaan met een kale betwisting, maar zal zij ook dienen te onderbouwen dat het verwijt gegrond is. Niet uitgesloten is dat van de Gemeente in dat verband kan worden verwacht dat zij bepaalde bescheiden overlegt. Feit is dat dit partijdebat nog dient plaats te vinden. Dat [naam eiser] over voldoende kennis en gegevens beschikt om in deze fase van de hoofdzaak zijn positie te bepalen en stellingen in te nemen, blijkt reeds uit hetgeen hij bij dagvaarding heeft aangevoerd.
Het voorgaande brengt mee dat [naam eiser] op dit moment geen rechtmatig belang heeft bij de gevorderde afgifte. Het verweer van de Gemeente dat een behoorlijke rechtspleging ook zonder die afgifte is gewaarborgd, slaagt.
4.3.
Het vorenstaande leidt reeds tot afwijzing van de vordering in het incident, zodat niet behoeft te worden ingegaan op de overige weren van de Gemeente in het incident.
4.4.
[naam eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op nihil aan verschotten en € 563,00 aan salaris van de advocaat

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [naam eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 563,00;
5.3.
verklaart onderdeel 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 maart 2021voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker. Het is ondertekend door
mr. C. Bouwman, rolrechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2021.
2515/1582